ECLI:NL:RVS:2024:2716

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
202400191/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na geweldsmisdrijf

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag werd ingediend op 4 maart 2022, naar aanleiding van een geweldsmisdrijf dat [appellant] op 9 januari 2022 zou hebben ervaren tijdens een familieconflict. De CSG heeft de aanvraag op 6 september 2022 afgewezen, omdat er onvoldoende objectieve informatie was om aan te nemen dat [appellant] slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd misdrijf. Deze afwijzing werd later door de rechtbank Den Haag bevestigd in een uitspraak van 28 november 2023, waartegen [appellant] hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 juni 2024 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat mr. G.A.S. Maduro, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat hij slachtoffer was van geweld gepleegd door zijn oom, tante en neef, en dat hij zich slechts had verdedigd. De CSG had echter geen objectieve aanwijzingen die de verklaring van [appellant] ondersteunden. De rechtbank oordeelde dat de CSG de aanvraag terecht had afgewezen, omdat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde dit oordeel, waarbij werd opgemerkt dat de aangifte van [appellant] was geseponeerd wegens gebrek aan bewijs en dat er geen objectieve getuigen waren die zijn verhaal konden ondersteunen. De medische informatie over het letsel van [appellant] droeg niet bij aan de aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

202400191/1/A2.
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2023 in zaak nr. 23/1415 in het geding tussen:
[appellant]
en
Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2022 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2023 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1.       Op 4 maart 2022 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds.
2.       [appellant] stelt dat hij op 9 januari 2022 slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf naar aanleiding van een familieconflict. Door dit misdrijf stelt hij lichamelijk letsel (letsel aan beide ogen) en psychische klachten opgelopen te hebben.
3.       Op 14 januari 2022 heeft [appellant] aangifte gedaan. Deze aangifte is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
4.       Bij besluit van 6 september 2022, gehandhaafd bij besluit van 6 januari 2023, heeft de CSG de aanvraag van [appellant] afgewezen. Volgens de CSG is er onvoldoende objectieve informatie om aannemelijk te achten dat [appellant] slachtoffer is geworden van een opzettelijke gepleegd misdrijf als bedoeld in de Wet schadefondsgeweldsmisdrijven (de Wsg).
5.       De rechtbank is van oordeel dat de CSG de aanvraag van [appellant] mocht afwijzen, omdat [appellant] niet op basis van objectieve, controleerbare informatie aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
Het betoog in hoger beroep
6.       [appellant] kan zich in dit oordeel niet vinden. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Dat geweldsmisdrijf is veroorzaakt door zijn oom, tante en neef, tijdens een bezoek aan de woning van de oom en de tante. Hij is niet begonnen met het gebruik van geweld en heeft zich slechts verdedigd. Een getuige zou gezien hebben dat hij is mishandeld en als gevolg daarvan oogletsel heeft opgelopen. Verder betoogt [appellant] dat hij naar aanleiding van dit geweldsmisdrijf psychische klachten (een posttraumatische stressstoornis) ervaart.
Wettelijk kader en beleid
7.       In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
8.       De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (versie 1 november 2022). Volgens paragraaf 1.1.2 van de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. De beoordeling bestaat uit de volgende elementen. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep. Daarnaast moet voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk zijn. Een eigen verklaring van een slachtoffer is, als dat het enige is, onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Het kan dus zo zijn dat de CSG aanvullende informatie nodig heeft. Dat is ook het geval als er aangifte is gedaan, maar de aangifte geen strafrechtelijk gevolg heeft gekregen. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer dan ondersteunen.
Oordeel Afdeling
9.       Het is aan de aanvrager van een uitkering uit het schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2272).
10.     De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
11.     [appellant] heeft aangifte gedaan van het geweldsmisdrijf. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak geseponeerd omdat er te weinig bewijs was.
12.     In dit geval zijn er geen objectieve aanwijzingen die de verklaring van [appellant] ondersteunen. Bij het geweldsmisdrijf waren geen objectieve getuigen aanwezig. Uit de verklaring van de door [appellant] genoemde getuige (zijn neef [naam van neef]) valt niet duidelijk is af te leiden wat er is gebeurd. Uit de verklaring volgt dat [appellant] tijdens het incident veel alcohol had gedronken en ook dat [appellant] is begonnen met het gebruik van geweld tegen zijn oom en vervolgens ook zijn neef heeft geslagen en geschopt toen deze laatste probeerde de situatie te de-escaleren. Alle betrokkenen - zijn neef, zijn oom en tante, en [appellant] zelf - hebben een andere lezing over wat er is gebeurd en wie er is begonnen. Er zijn geen objectieve aanwijzingen die de verklaring van [appellant] ondersteunen.
13.     Zowel [appellant] als de anderen hadden letsel. De medische informatie die [appellant] heeft overgelegd over het door hem opgelopen letsel aan beide ogen en psychisch letsel, kan niet bijdragen aan het oordeel over de aannemelijkheid van het misdrijf. Op basis daarvan kan niet worden aangenomen dat sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Letsel of medische verklaringen over het bestaan van letsel geven nog geen uitsluitsel over de aanleiding, toedracht en de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden. Anders dan [appellant] ter zitting heeft gesteld, is verder niet komen vast te staan dat het letsel aan beide ogen is ontstaan, toen hij bewusteloos op de grond lag en niet in de eerdere fase van het gewelddadige conflict.
14.     [appellant] heeft op basis van artikel 12 Wetboek van Strafvordering een klacht ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om na het horen van alle aanwezigen in en bij de woning ten tijde van het incident geen verder onderzoek te doen naar aanleiding van de aangifte van [appellant] en de strafzaak te seponeren. Het gerechtshof Den Haag heeft de klacht bij beschikking van 29 augustus 2023 ongegrond verklaard, omdat er gelet op de onduidelijkheden en tegenstrijdige verklaringen geen succesvolle vervolging mogelijk is. Voor zover er wel aanknopingspunten zijn voor vervolging ter zake van mishandeling van [appellant] door zijn oom, heeft het hof overwogen dat [appellant] zich ook niet onbetuigd heeft gelaten en gewezen op de context van de mishandeling, een lang slepend familieconflict. Anders dan [appellant] betoogt, kan ook hierom niet worden aangenomen dat [appellant] slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
15.     Het betoog slaagt niet.
Slotsom
16.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
17.     De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
299