202207148/1/R3.
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
1. het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
2. provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2022 heeft het college voor 29 woningen in de gemeente Leiden hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege wegverkeer vastgesteld ten behoeve van de vaststelling van het provinciaal inpassingsplan "Partiële Herziening PIP RijnlandRoute N206 Europaweg" (hierna: het besluit hogere waarden).
Bij besluit van 12 oktober 2022 hebben provinciale staten het provinciaal inpassingsplan "Partiële Herziening PIP RijnlandRoute N206 Europaweg" vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college en provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 28 mei 2024, waar het college en provinciale staten, vertegenwoordigd door A.A. van Vuren en W.W. van der Sluis, bijgestaan door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen de besluiten van 5 juli 2022 en 12 oktober 2022 is het recht zoals dat gold op het moment van het nemen van deze besluiten bepalend.
Wat is het project RijnlandRoute?
2. De bestreden besluiten zijn vastgesteld voor het project RijnlandRoute. Dit project voorziet in een nieuwe provinciale verbindingsweg tussen de A44 bij Katwijk en de A4 bij Leiden. Ook voorziet het project in aanpassingen aan weggedeelten van de bestaande provinciale weg N206 en de rijkswegen A4 en A44.
3. Om de realisatie van het project RijnlandRoute planologisch mogelijk te maken, hebben onder meer provinciale staten bij besluit van 10 december 2014 het provinciaal inpassingsplan "RijnlandRoute" vastgesteld en bij besluit van 23 maart 2016 dit provinciaal inpassingsplan gewijzigd. Provinciale staten hebben het provinciaal inpassingsplan gewijzigd naar aanleiding van de uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:163. Hierna zijn deze besluiten samen aangeduid als "moederplan". Ten behoeve van het moederplan heeft het college bij besluit van 10 december 2014 hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege wegverkeer vastgesteld. Met de uitspraak van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2038, heeft de Afdeling einduitspraak gedaan over het moederplan, waarna met de uitvoering van het project is gestart. Waarom zijn de bestreden besluiten vastgesteld?
4. Bij het bestreden besluit van 12 oktober 2022 hebben provinciale staten het provinciaal inpassingsplan "Partiële Herziening PIP RijnlandRoute N206 Europaweg" vastgesteld. Hierna ook wel aangeduid als het "bestreden provinciaal inpassingsplan". Dit provinciaal inpassingsplan gaat over het deel van de N206 (Europaweg) vanaf de A4 tot aan de aansluitingen met de Rooseveltstraat en Kanaalweg in Leiden. Dit besluit is vastgesteld, omdat bij de uitvoering van het project en de uitwerking van het wegontwerp is geconstateerd dat er aanpassingen nodig zijn in het wegontwerp ten opzichte van het moederplan.
In de plantoelichting staat daarover dat bestuurlijk de wens is geuit om een extra busstrook aan te leggen langs het tracé tussen de Lammebrug en de A4, aan de noordzijde van de Europaweg (N206). Met het inpassen van de busstrook in het ontwerp van de Europaweg (N206) zijn volgens de plantoelichting kansen geconstateerd om te komen tot een slimmere en veiligere bouwfasering met ook minder hinder voor de weggebruiker en omwonenden. Zo wordt de Europaweg (N206) niet aan beide kanten verbreed, zoals in het moederplan was voorzien, maar alleen aan de zuidkant. Hierdoor kan volgens de plantoelichting de bestaande Europaweg (N206) tijdens de werkzaamheden zoveel mogelijk open worden gehouden en kan de uitvoeringsduur worden verkort. Als gevolg hiervan schuift volgens de plantoelichting de wegas meer dan 2 m op.
Ook is het volgens de plantoelichting beter om ter hoogte van de Trekvlietbrug het stamriool op de huidige locatie te behouden en om de Trekvlietbrug in zuidelijke richting te verschuiven in plaats van om het stamriool te verleggen. Het gaat om een verschuiving van de ligging van de Trekvlietbrug in zuidelijke richting van ongeveer 4 m ten opzichte van de ligging van de Trekvlietbrug, zoals in het moederplan was voorzien.
Verder zijn volgens de plantoelichting onder meer het dwarsprofiel van de Lammebrug en de doorvaarthoogte van de Trekvlietbrug aangepast. Ook is op enkele plaatsen de plangrens aangepast ten opzichte van het moederplan. In hoofdstuk 4 van de plantoelichting zijn de verschillende aanpassingen in het wegontwerp ten opzichte van het moederplan toegelicht.
4.1. Bij de voorbereiding van het bestreden provinciaal inpassingsplan is geluidonderzoek gedaan. De resultaten van dat geluidonderzoek zijn opgenomen in het door Anteagroup opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek, Reconstructie N206 Europaweg" van 3 februari 2022 (hierna: geluidrapport). Dit rapport is ook ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit hogere waarden van 5 juli 2022. Op basis van dit rapport heeft het college voor 29 woningen in de gemeente Leiden hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld. Die hogere waarden zijn vastgesteld vanwege het wegverkeerslawaai van de Kanaalweg. Het gaat om 29 woningen aan de Plantijnstraat in Leiden. Dit zijn woningen in de zogenoemde Cronesteinflat. Deze flat staat ten noorden van de Kanaalweg, nabij het Lammenschansplein in Leiden.
Waar is het beroep tegen gericht?
5. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Hij woont aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Leiden. Dit is in de Cronesteinflat. Hij kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten vanwege de nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat, waaronder geluidhinder. Ook vreest hij milieuschade bij de reconstructie van het verkeersplein Lammenschans door het mogelijke gebruik van vervuilde grond. Verder vreest hij schade aan de Cronesteinflat en zijn woning als gevolg van de uitvoeringswerkzaamheden en de toename van het verkeer ter plaatse. Hij wenst dat hierover garanties worden gegeven, voordat het (deel)project wordt uitgevoerd. Ook wil hij dat er aanpassingen aan het flatgebouw worden gedaan om hinder en schade als gevolg van de bestreden besluiten te voorkomen.
Het oordeel van de Afdeling en de opzet van de uitspraak
6. De Afdeling oordeelt in deze uitspraak dat het beroep van [appellant] ongegrond is. De Afdeling licht hierna toe waarom. Dit doet de Afdeling aan de hand van de door [appellant] aangevoerde beroepsgronden. Bij de bespreking van de beroepsgronden zal de Afdeling eerst ingaan op het bestreden besluit hogere waarden. Daarna komt het bestreden provinciaal inpassingsplan aan de orde. De uitspraak eindigt met een conclusie en een slotoverweging over de proceskosten.
Het besluit hogere waarden
7. [appellant] komt in zijn beroepschrift ook op tegen het besluit hogere waarden.
7.1. De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit hogere waarden. Dit is zo, omdat het zogenoemde relativiteitsvereiste als opgenomen in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) daaraan in de weg staat.
7.2. In artikel 8:69a van de Awb staat: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
7.3. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd.
7.4. Het besluit hogere waarden is gebaseerd op hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder. Deze afdeling bevat, voor zover hier van belang, een regeling op grond waarvan bij de vaststelling van een bestemmingsplan (lees: inpassingsplan) dat betrekking heeft op een zone langs een weg, voor de geluidbelasting vanwege die weg voor woningen die binnen die zone liggen de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Als deze waarde niet wordt gehaald, dan is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door een hogere waarde voor die woningen vast te stellen. De regeling voorziet erin dat bij zo’n besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting bij een woning vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de eigenaren en bewoners van de betreffende woning of woningen.
7.5. [appellant] komt op voor het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving. [appellant] woont in een woning in de Cronesteinflat. Voor een aantal woningen in die flat zijn in het bestreden besluit hogere waarden vastgesteld, maar niet voor de woning van [appellant]. [appellant] is dus geen eigenaar of bewoner van één van de woningen waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Ook is niet gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van die woningen. Daarom strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant].
7.6. Het college heeft weliswaar bij besluit van 10 december 2014 hogere waarden vastgesteld voor de woning van [appellant], maar dat besluit is inmiddels in rechte onaantastbaar, zodat in deze procedure moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de vastgestelde hogere waarden. In het nu bestreden besluit hogere waarden zijn de voor de woning van [appellant] vastgestelde hogere waarden niet gewijzigd.
7.7. Het betoog van [appellant] dat het bestreden besluit hogere waarden niet had mogen worden vastgesteld, kan op grond van artikel 8:69a van de Awb dus niet leiden tot vernietiging van dat besluit. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen het besluit hogere waarden ongegrond.
7.8. Het aspect geluidhinder wordt hierna aan de hand van de door [appellant] daarover naar voren gebrachte beroepsgronden wel inhoudelijk besproken in het kader van de beoordeling van het bestreden provinciaal inpassingsplan.
Het provinciaal inpassingsplan
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een inpassingsplan?
8. Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten provinciale staten bestemmingen aanwijzen en regels geven die provinciale staten uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. Provinciale staten hebben daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Geluidhinder
9. [appellant] vreest dat er geen maatregelen zullen worden getroffen aan het flatgebouw Cronestein, waaronder zijn woning, om geluidhinder te voorkomen. Volgens [appellant] wordt er weliswaar op papier voldaan aan de geluidnormen door wegen te verlagen, te verhogen, iets om te buigen en door het gebruik van andersoortig asfalt, maar hij twijfelt of dit ook in de praktijk zo zal zijn. Hij voert aan dat de intensivering van het verkeersplein Lammenschans, het gedrag van verkeersgebruikers en de afstand van de flat Cronestein ten opzichte van het nieuw te reconstrueren verkeersplein Lammenschans in combinatie met de eerder genoemde twee punten niet worden meegenomen. Hij twijfelt daarom of de in het geluidrapport berekende geluidbelastingen wel kloppen. Die twijfel is er, omdat is gebleken dat de eerder in 2014 vastgestelde hogere waarden voor woningen in de Cronesteinflat niet juist zijn. Er zijn toen fouten gemaakt in de geluidberekeningen in verband met de onjuiste adressering van de woningen in de Cronesteinflat.
9.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] zo dat hij de deugdelijkheid van het hiervoor onder 4.1 genoemde geluidrapport betwist en dat daarom provinciale staten zich bij de vaststelling van het bestreden provinciaal inpassingsplan niet op dit geluidrapport mochten baseren.
9.2. De Afdeling overweegt dat in hoofdstuk 4 van het geluidrapport de onderzoeksopzet en de uitgangspunten van het geluidonderzoek zijn toegelicht. Hieruit volgt dat in het geluidonderzoek is uitgegaan van de verwachte verkeersintensiteiten die Anteagroup heeft berekend aan de hand van het geactualiseerde verkeersmodel NRM 2021. Voor de onderbouwing van die verkeersintensiteiten en de daarbij gemaakte afwegingen en uitgangspunten is verwezen naar het door Anteagroup opgestelde rapport "Onderbouwing verkeerscijfers herziening PIP N206 o.b.v. NRM 2021". Dit rapport is als bijlage 3 bij de plantoelichting gevoegd.
Verder overweegt de Afdeling dat in hoofdstuk 4 van het geluidrapport staat dat de geluidberekeningen zijn gedaan overeenkomstig Standaardrekenmethode 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, zoals bedoeld in artikel 110d van de Wet geluidhinder. Daarbij is toegelicht dat in de geluidberekeningen rekening is gehouden met de omliggende bebouwing, bodemgebieden en plaatselijke hoogteverschillen. De invoergegevens, zoals de ligging van de toetspunten ter plaatse van de bebouwing, zijn ook weergegeven in de figuren helemaal aan het eind van het geluidrapport.
De Afdeling overweegt dat [appellant] niet heeft aangegeven waarom het geluidonderzoek niet overeenkomstig de gehanteerde rekenmethode mocht worden verricht. Ook heeft [appellant] de juistheid van de gehanteerde verkeersgegevens niet bestreden. De toekomstige situatie kan alleen met behulp van modelberekeningen in kaart worden gebracht, omdat de toekomstige situatie nog niet is gerealiseerd en dus ook niet gemeten kan worden.
In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de in het geluidrapport berekende geluidbelastingen, omdat daarin aspecten ten onrechte niet zouden zijn meegenomen.
9.3. Alleen de omstandigheid dat in 2014 onjuiste hogere waarden zijn vastgesteld voor woningen in de Cronesteinflat, maakt naar het oordeel van de Afdeling ook niet dat moet worden getwijfeld aan de berekende geluidbelastingen in het geluidrapport. Hierover overweegt de Afdeling dat provinciale staten hebben erkend dat bij het geluidonderzoek in 2014 een onjuiste koppeling was gelegd in het geluidmodel tussen de huisnummers en de rekenpunten voor de woningen in de Cronesteinflat. In het geluidrapport zijn de gevolgen van die foutieve koppeling op de vastgestelde hogere waarden beschreven. Ook is toegelicht waarom provinciale staten bij de beoordeling van de geluidbelasting hebben vastgehouden aan de in 2014 vastgestelde hogere waarden. In de Nota van Antwoord van juni 2022 hebben provinciale staten toegelicht wat dit specifiek betekent voor de beoordeling van de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellant]. [appellant] heeft de toelichting van provinciale staten en wat daarover in het geluidrapport staat, niet gemotiveerd weersproken.
9.4. Uit de berekende geluidbelastingen in het geluidrapport volgt dat er bij een aantal woningen in de Cronesteinflat, niet de woning van [appellant], sprake is van een toename in geluidbelasting van 2 dB of meer. Voor deze woningen is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Uit de Wet geluidhinder volgt dat in dat geval moet worden onderzocht of er geluidbeperkende maatregelen kunnen worden toegepast om de geluidbelasting terug te brengen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Volgens hoofdstuk 6 van het geluidrapport wordt met het toepassen van stil asfalt type SMA-NL8 G+ de geluidbelasting op de woningen verlaagd. Het aantal vast te stellen hogere waarden voor woningen in de Cronesteinflat gaat volgens het geluidrapport hierdoor van 55 naar 29 woningen en ook wordt de overschrijding van de maximaal vast te stellen hogere waarde op 2 woningen weggenomen.
9.5. In het geluidrapport staat verder dat voor de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek moet worden onderzocht of deze woningen aan de wettelijke grenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen. De geluidwering van de gevel moet, ingevolge artikel 111b, tweede lid, van de Wet geluidhinder, zo zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB als gevolg van de Kanaalweg.
Op de zitting hebben provinciale staten toegelicht dat ook voor de woning van [appellant] nog gevelgeluidweringsonderzoek wordt gedaan, omdat er in 2014 voor zijn woning hogere waarden zijn vastgesteld. De in 2014 voor zijn woning vastgestelde hogere waarden zijn het uitgangspunt voor dat onderzoek. Op basis van het gevelgeluidweringsonderzoek zal worden bezien of aanvullende gevelmaatregelen benodigd zijn. Provinciale staten hebben naar voren gebracht dat dit onderzoek zal plaatsvinden, nadat de bestreden besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden.
9.6. De verplichting om in dit geval onderzoek te doen naar geluidbeperkende maatregelen te treffen, volgt uit de Wet geluidhinder. De Afdeling volgt dan ook niet het betoog van [appellant] dat provinciale staten alleen op papier proberen binnen de geluidnormen te blijven om geen aanpassingen te hoeven doen aan het flatgebouw Cronestein. Zoals provinciale staten naar voren hebben gebracht, wordt er nog een gevelgeluidweringsonderzoek gedaan en worden zonodig maatregelen getroffen om te voldoen aan de gestelde binnenwaarde.
9.7. Op basis van het voorgaande ziet de Afdeling, in wat [appellant] heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat provinciale staten het bestreden provinciaal inpassingsplan niet hebben mogen vaststellen met gebruikmaking van het geluidrapport.
Milieuschade
10. [appellant] vreest dat er milieuschade zal optreden bij de werkzaamheden aan het verkeersplein Lammenschans. Er zijn volgens [appellant] ten onrechte geen garanties gegeven om de hierbij te gebruiken materialen vooraf te controleren op milieuschade. [appellant] geeft als voorbeeld dat bij de aanleg van de verbindingsweg Leiden-Valkenburg-Katwijk met zware metalen en batterijen vervuilde grond is gebruikt.
10.1. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat het Lammenschansplein minder opgehoogd hoeft te worden dan in het moederplan was voorzien. Hierdoor zal volgens provinciale staten minder grond nodig zijn. Verder stellen provinciale staten dat de geschiktheid van de te gebruiken grond bij de bouwwerkzaamheden een uitvoeringskwestie is die niet kan afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden provinciaal inpassingsplan.
Over het betoog van [appellant] dat in de omgeving van de N206 ir. G. Tjalmaweg zware metalen en batterijen in de grond zijn aangetroffen, hebben provinciale staten op de zitting naar voren gebracht dat op die locatie "Beaumix" is gebruikt. Dit is volgens provinciale staten een circulaire bouwstof die - kort gezegd - bestaat uit schoongewassen en gezeefde bodemas uit afvalenergiecentrales. Volgens provinciale staten is onderzocht of deze bouwstof voldoet aan de geldende wet- en regelgeving en is dat het geval bij de ir. G. Tjalmaweg. Provinciale staten hebben op de zitting naar voren gebracht dat voor de Europaweg (N206) door de aannemer geen gebruik wordt gemaakt van "Beaumix".
10.2. De Afdeling overweegt dat het bestreden provinciaal inpassingsplan gaat over de vaststelling van een ruimtelijke keuze. Wat [appellant] heeft aangevoerd, gaat niet over het bestreden provinciaal inpassingsplan zelf, maar over de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten maken geen deel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze en hoeven daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het inpassingsplan. Zij zijn bij de beoordeling van het besluit tot het vaststellen van het provinciaal inpassingsplan dan ook niet het onderwerp van de toetsing door de Afdeling. De Afdeling ziet in wat [appellant] naar voren heeft gebracht geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk.
Schade aan Cronesteinflat
11. [appellant] vreest dat schade aan de Cronesteinflat zal ontstaan als gevolg van de werkzaamheden aan het verkeersplein Lammenschans. Hij noemt in het bijzonder schade als gevolg van trillingen en verzakkingen veroorzaakt door graafwerkzaamheden en of heien tijdens de werkzaamheden. Ook vreest hij schade, als de werkzaamheden zijn uitgevoerd, door de toename van het verkeer over het verkeersplein. Hij voert aan dat er ten onrechte geen controlekastjes worden geplaatst aan de Cronesteinflat om dit te meten. Ook worden er geen andere aanpassingen aan het gebouw gedaan om schade te voorkomen.
11.1. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat in het moederplan ook al aanpassingen aan het verkeersplein en andere wegen in de buurt van de Cronesteinflat waren voorzien. De relatief beperkte aanpassingen in de uitvoering die in het bestreden provinciaal inpassingsplan worden mogelijk gemaakt, leiden volgens provinciale staten niet tot relevante verschillen wat betreft trillingen. Provinciale staten verwijzen naar een door Anteagroup uitgevoerde trillingsanalyse, waaruit volgt dat het trillingsniveau vanwege het gebruik (wegverkeer, bussen) van de N206 en onderliggende wegen in de situatie na de voorgenomen wijzigingen, voor alle omliggende trillingsgevoelige gebouwen in de omgeving van het onderzochte tracé, lager is dan de streefwaarde A1 voor nieuwe situaties van 0,1. Volgens provinciale staten wordt daarmee voldaan aan de SBR-richtlijn voor trillingen.
11.2. De Afdeling overweegt dat de resultaten van de door provinciale staten genoemde trillingsanalyse zijn opgenomen in het rapport "Quickscan trillingen, wegverkeer N206 Leiden" van 16 juli 2021 (hierna: trillingsrapport). Dit rapport is als bijlage 12 bij de plantoelichting gevoegd. In dit rapport is op basis van indicatieve berekening geconcludeerd dat voldaan wordt aan de gehanteerde SBR-richtlijn voor trillingen. Volgens het rapport is daarmee aannemelijk dat trillinghinder vanwege het gebruik van de onderzochte weggedeelten, in de situatie met voorgenomen aanpassingen aan de wegen, in voldoende mate is uit te sluiten. Provinciale staten hebben naar voren gebracht dat zij gelet daarop niet verwachten dat schade aan het flatgebouw zal ontstaan door trillingen als gevolg van het gebruik van de voorgenomen aangepaste N206 en omliggende wegen. [appellant] heeft de bevindingen van de gedane trillingsanalyse in de gebruiksfase en de conclusie die provinciale staten daaruit hebben getrokken niet bestreden. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd, geen grond voor twijfel aan wat in het trillingsrapport is opgenomen en provinciale staten hebben gesteld. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten zich niet redelijkerwijs op het standpunt hebben kunnen stellen dat schade aan het flatgebouw als gevolg van het gebruik van de voorgenomen aangepaste N206 en omliggende wegen niet te verwachten is.
11.3. Als het gaat om trillingen in de aanlegfase, dan stellen provinciale staten dat zij de noodzaak delen dat er voor de aanvang van de bouw nulmetingen worden gedaan aan objecten en woningen. De omvang van dit onderzoek zal volgens provinciale staten worden bepaald op basis van een door de aannemer op te stellen risicoanalyse. Op de zitting hebben provinciale staten naar voren gebracht dat die risicoanalyse deze zomer wordt gedaan. Verder hebben zij toegelicht dat in de overeenkomst met de aannemer expliciet is bepaald dat de opdrachtnemer de werkzaamheden zo moet inrichten dat overlast door onder meer trillingen zoveel mogelijk wordt beperkt. Volgens provinciale staten zal dit onder meer worden gedaan door het vermijden van heien en het gebruiken van technieken, waarbij damwanden worden gedrukt en palen worden geboord. Ook moet de opdrachtnemer een monitoringsplan opstellen. Gedurende de werkzaamheden zal de aannemer frequent monitoren op eventuele schade, zo hebben provinciale staten op de zitting naar voren gebracht.
11.4. De Afdeling overweegt dat het betoog over mogelijke schade aan het flatgebouw Cronestein als gevolg van de aanlegwerkzaamheden niet gaat over het provinciaal inpassingsplan zelf, maar over de uitvoering daarvan. Zoals hiervoor onder 10.2 is overwogen, maken uitvoeringsaspecten geen deel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze en hoeven daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. Zij zijn bij de beoordeling van het besluit tot het vaststellen van het plan dan ook niet het onderwerp van toetsing door de Afdeling. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3124, onder 7.2. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd over de gevolgen van de aanlegwerkzaamheden, mede gelet op de toelichting van provinciale staten op de zitting, geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen. Conclusie en proceskosten
12. Gelet op het voorgaande slagen de betogen niet. Het beroep is daarom ongegrond.
13. Provinciale staten en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Alderlieste
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
590