ECLI:NL:RVS:2024:2685

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
202401090/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 4 september 2023 spoedeisende bestuursdwang toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De appellant, wonend te Den Haag, heeft een doos aangeboden die op 4 september 2023 naast een inzamelvoorziening is aangetroffen. Het college heeft vastgesteld dat de doos van de appellant afkomstig is, omdat zijn naam en adres op het adreslabel stonden. De appellant betwist echter dat hij de doos naast de inzamelvoorziening heeft geplaatst en stelt dat de doos vastzat in het deksel van de container. Hij vermoedt dat iemand anders de doos naast de container heeft geplaatst.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 juni 2024. De appellant heeft aangevoerd dat hij altijd zijn huisvuil op de juiste wijze aanbiedt en dat de handhavers bij hem hadden moeten aanbellen om te verifiëren of hij de doos daadwerkelijk verkeerd had aangeboden. De Afdeling overweegt dat de appellant verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding, omdat hij de doos niet op de juiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. De doos bleef steken in het deksel van de container, wat het risico met zich meebracht dat deze door een ander verkeerd zou worden aangeboden.

De Afdeling heeft ook overwogen dat het college, op basis van de beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil, spoedeisende bestuursdwang mocht toepassen zonder eerst bij de appellant aan te bellen. De negatieve gevolgen van verkeerd aangeboden huisvuil rechtvaardigen deze aanpak. De appellant heeft verder aangevoerd dat hij de kosten van de bestuursdwang niet kan betalen, maar de Afdeling oordeelt dat dit geen reden is om de kosten niet voor zijn rekening te laten komen. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401090/1/R4.
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2023 heeft het college zijn beslissing om op 4 september 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 29 januari 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 18 juni 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door bc. Q.D.J. Ramroop, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 4 september 2023 is aangetroffen in Den Haag naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Jan Bronnerkade ter hoogte van huisnummer 229. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adresgegevens op een adreslabel op de doos zijn aangetroffen.
2.       [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is. Hij betoogt dat hij de doos niet naast de inzamelvoorziening heeft geplaatst. Volgens [appellant] bleef de aangetroffen doos steken in het deksel van de container. Het deksel sloot wel, maar blokkeerde. [appellant] had op dat moment geen tijd om te proberen de blokkade op te heffen. Hij vermoedt dat iemand anders het deksel heeft kunnen openen en vervolgens de doos naast de container heeft geplaatst om zijn eigen huisvuil te kunnen weggooien. [appellant] stelt verder dat hij zijn huisvuil altijd op de juiste wijze aanbiedt.
Ten slotte wijst [appellant] er op dat hij boven de inzamelvoorziening woont. Volgens hem hadden de handhavers bij hem kunnen aanbellen zodat hij had kunnen zeggen dat hij niet degene is geweest die de doos naast de container heeft gezet.
2.1.    In de uitspraak van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2505, heeft de Afdeling eerder overwogen dat de overtreder in de eerste plaats degene is die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.
2.2.    Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van de Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening 2010 Den Haag 2018 (hierna: de regeling), is de gebruiker verplicht om inzamelvoorzieningen zodanig te gebruiken dat deze geen overlast voor derden veroorzaken.
Op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, van de regeling moeten inzamelvoorzieningen na gebruik goed gesloten worden en mogen er geen voorwerpen uitsteken.
2.3.    Uit het betoog van [appellant] volgt dat hij de doos niet op de juiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. Het college heeft toegelicht dat het correct aanbieden van huisvuil inhoudt dat dit volledig in de container wordt gedeponeerd op zodanige wijze dat het wegzakt in de container en niet buiten de container kan raken. Nu de doos in het deksel van de container bleef steken, heeft [appellant] het risico genomen dat de doos door een ander uit de container zou worden gehaald en vervolgens verkeerd ter inzameling zou worden aangeboden.
Gelet hierop kan [appellant] verantwoordelijk worden gehouden voor de overtreding en heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt.
Voor zover het betoog van [appellant] verder aldus moet worden opgevat dat hij het op prijs zou hebben gesteld als de handhavers hem een waarschuwing zouden hebben gegeven, is het volgende van belang.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:845, is in de "Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil 2013" vermeld dat een spoedeisend belang is gemoeid met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huisvuil, vanwege de negatieve gevolgen van het verkeerd aanbieden daarvan. Deze negatieve gevolgen zijn onder meer de vuilaantrekkende werking, het aantrekken van ongedierte en in algemene zin vervuiling. In de beleidsregel is verder bepaald dat spoedeisende bestuursdwang wordt toegepast bij het niet op heterdaad ontdekken van verkeerd aanbieden van huisvuil. Vanwege de in de beleidsregel vermelde negatieve gevolgen mocht het college, overeenkomstig zijn beleid, overgaan tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang, bestaande uit het direct opruimen van de doos, zonder eerst bij [appellant] aan te bellen en hem een waarschuwing te geven.
Het betoog faalt.
3.       Ten slotte voert [appellant] aan dat hij niet weet hoe hij de kosten van de toepassing van bestuursdwang moet betalen zonder in financiële problemen te komen.
3.1.    In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
3.2.    Dat [appellant] het bedrag dat het college in rekening heeft gebracht niet kan betalen, is geen omstandigheid op grond waarvan de kosten voor het verwijderen van de doos niet voor zijn rekening zouden moeten komen. In het besluit van 29 januari 2024 is vermeld dat [appellant], indien hij het bedrag niet ineens kan betalen, het college kan verzoeken om een betalingsregeling te treffen.
Het betoog faalt.
4.       Het beroep is ongegrond.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
490