202306227/1/R4
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting CORE, gevestigd in Pernis, gemeente Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Stichting CORE heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 22 september 2021, gericht tegen de afwijzing van 13 september 2021 van haar verzoek om toestemming voor het vervoer van huis-, tuin- en grofvuil.
Bij uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1631, heeft de Afdeling het beroep wegens niet tijdig beslissen gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van Stichting CORE van 22 september 2021 vernietigd en het college opgedragen om uiterlijk binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op het bezwaar van Stichting CORE. De Afdeling heeft verder bepaald dat het college een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het te nemen besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00. Stichting CORE heeft bij brief van 2 oktober 2023 opnieuw beroep wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 22 september 2021 ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting CORE en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2024, waar Stichting CORE, vertegenwoordigd door [bestuurder], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Stichting CORE heeft bij brief van 2 oktober 2023 beroep wegens het niet tijdig beslissen ingesteld. Zij wijst erop dat het college ook na de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023 nog geen besluit heeft genomen op haar bezwaarschrift van 22 september 2021.
Beoordeling van het beroep niet tijdig beslissen
2. Het college heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat het op 12 mei 2023 al een besluit heeft genomen op het bezwaarschrift van Stichting CORE van 22 september 2021 en dat dat besluit op 12 mei 2023 aan haar bekend is gemaakt. Volgens het college heeft Stichting CORE dat besluit op 12 mei 2023 ontvangen, omdat het besluit aangetekend is verzonden en er op 12 mei 2023 om 17:37 uur is getekend voor ontvangst van het besluit. In dat verband wijst het op track&trace gegevens van bezorger PostNL.
3. Stichting CORE heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het besluit van 12 mei 2023 niet heeft ontvangen. Zij wijst erop dat het college niet duidelijk heeft gemaakt dat de door hem overgelegde track&trace gegevens betrekking hebben op het besluit van 12 mei 2023 waarbij op het bezwaarschrift is beslist gericht tegen de afwijzing van 13 september 2021 van haar verzoek om toestemming voor het vervoer van huis-, tuin- en grofvuil. Verder heeft zij er op gewezen dat de handtekening die voor ontvangst is gezet niet van haar [bestuurder] is. Aan de hand van kopieën van identiteitsbewijzen heeft zij zich verder op het standpunt gesteld dat die handtekening voor ontvangst ook niet van andere bewoners van het pand, of personen die regelmatig in het pand aanwezig zijn, is. Zij heeft van in totaal 5 personen een identiteitsbewijs toegestuurd waarop de handtekeningen van die personen zijn te zien. Verder heeft zij een stuk toegestuurd waarin vier van de hiervoor genoemde vijf personen hebben verklaard dat zij op 12 mei 2023 om 17:37 uur geen poststuk van PostNL van de gemeente Rotterdam in ontvangst hebben genomen.
4. Gelet op de door het college toegestuurde stukken is de Afdeling van oordeel dat het college bij besluit van 12 mei 2023 een besluit heeft genomen op het bezwaarschrift van Stichting CORE van 22 september 2021 gericht tegen de afwijzing van het college van 13 september 2021. De Afdeling is echter van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat besluit op 12 mei 2023 aan Stichting CORE is bekendgemaakt. Het college heeft weliswaar track&trace gegevens overgelegd van een verzending van een stuk op 12 mei 2023, maar de Afdeling is van oordeel dat door Stichting CORE, gelet op wat in 3 is overwogen, de ontvangst daarvan gemotiveerd is ontkend. Het college heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, slechts nogmaals gewezen op de betreffende track&trace gegevens, maar niet nader onderbouwd waarom het van mening is dat Stichting CORE, gelet op de door haar gemotiveerde ontkenning van de ontvangst van het besluit van 12 mei 2023, toch op die datum zou hebben ontvangen. Ook op de zitting heeft het college daarop geen toelichting gegeven, omdat het, hoewel het daarvoor wel was uitgenodigd, niet op de zitting is verschenen. Verder wijst de Afdeling erop dat het besluit van 12 mei 2023, volgens de door het college overgelegde stukken en track&trace gegevens, zowel is genomen op 12 mei 2023, als verzonden, bezorgd en ontvangen op die datum. De Afdeling vindt het twijfelachtig of deze handelingen alle op diezelfde dag hebben kunnen plaatsvinden. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 12 mei 2023 aan Stichting CORE bekend is gemaakt.
De Afdeling is evenwel van oordeel dat Stichting CORE in ieder geval tijdens deze beroepsprocedure kennis heeft genomen van het besluit van 12 mei 2023, omdat het besluit gedurende deze procedure aan Stichting CORE is verzonden. Naar het oordeel van de Afdeling kan dat besluit daarmee worden geacht alsnog te zijn bekendgemaakt aan Stichting CORE. Dat betekent dat Stichting CORE geen belang meer heeft bij een uitspraak op haar beroep niet tijdig beslissen.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verzoek om veroordeling betaling dwangsommen
6. Voor zover Stichting CORE de Afdeling verzoekt om het college te veroordelen tot betaling van de volgens haar door de niet tijdige bekendmaking van het besluit op haar bezwaar verbeurde dwangsom overweegt de Afdeling als volgt. Aan de Afdeling is geen bevoegdheid toegekend om een partij - in dit geval het college - te veroordelen tot betaling van een door de Afdeling aan haar uitspraak verbonden dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Aan een inhoudelijke behandeling van het daartoe strekkende verzoek van Stichting CORE, waarbij onder meer dient te worden beoordeeld of het college de dwangsom heeft verbeurd, wordt daarom niet toegekomen. Ter beslechting van een geschil over de verschuldigdheid van de desbetreffende dwangsom kan Stichting CORE zich tot de burgerlijke rechter wenden. De Afdeling is in zoverre onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Het van rechtswege beroep tegen het besluit van 12 mei 2023
7. Het beroep van Stichting CORE, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wordt met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geacht van rechtswege mede betrekking te hebben op het besluit van 12 mei 2023. De Afdeling zal in een afzonderlijke uitspraak oordelen over het beroep van Stichting CORE tegen het besluit van 12 mei 2023, waartoe de Afdeling het onderzoek zal heropenen. Aan deze zaak is het nr. 202306227/2/R4 toegekend.
Slot
8. Het college moet de proceskosten vergoeden. De proceskosten bestaan uit reis- en verletkosten. De verletkosten worden vastgesteld op 6 uur. De door haar overgelegde niet ingevulde en niet ondertekende "Overeenkomst Chauffeursdiensten" is onvoldoende onderbouwing voor het opgevoerde uurtarief van € 70,00. Daarom wordt het uurtarief vastgesteld op € 8,00.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet‑ontvankelijk voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
II. verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, voor zover daarbij is verzocht de raad te veroordelen tot betaling van het maximum van de door de Afdeling aan haar uitspraak van 26 april 2023 verbonden dwangsom;
III. bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder zaak nr. 202306227/2/R4 ter voorbereiding van een nadere uitspraak op het beroep van Stichting CORE tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 12 mei 2023, kenmerk A.B.2023.4.04997 en A.B.2022.4.14235/LA;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij Stichting CORE opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 65,59;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan Stichting CORE het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
776