ECLI:NL:RVS:2024:2626
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag tot opheffing inreisverbod
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot opheffing van een inreisverbod door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 5 september 2023 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris werd afgewezen. Vervolgens trok de staatssecretaris op 24 oktober 2023 dit besluit in en liet hij de vreemdeling weten dat hij zo spoedig mogelijk een nieuw besluit zou nemen om het inreisverbod tijdelijk op te heffen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 7 november 2023 het beroep van de vreemdeling tegen de besluiten van 5 september en 24 oktober 2023 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 juni 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling met zijn hoger beroep kennelijk zijn doel had bereikt, aangezien de staatssecretaris het inreisverbod had opgeheven en de vreemdeling aanwezig kon zijn bij de mondelinge behandeling van zijn strafzaak op 7 december 2023. Daarom bestond er geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling nog belang had bij de beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.