ECLI:NL:RVS:2024:262

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
202205348/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergoeding voor rechtsbijstand aan slachtoffers van geweldsdelicten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], een advocaat, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam die op 22 juli 2022 een eerder besluit van de raad voor rechtsbijstand heeft bevestigd. De raad had op 18 maart 2020 de vergoeding voor een toevoeging aan [appellant] ingetrokken, omdat deze volgens de raad niet in aanmerking kwam voor een tweede toevoeging. De zaak betreft de rechtsbijstand aan [persoon A] en [persoon B], partners wiens ouders zijn omgekomen bij een roofoverval. De raad had aan hen verschillende toevoegingen verstrekt voor rechtsbijstand in verband met gewelds- en zedenmisdrijven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van één rechtsbelang, waardoor de raad met één toevoeging volstond. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat er sprake was van hetzelfde rechtsbelang, aangezien [persoon A] en [persoon B] zelfstandig recht hadden op hun eigen vorderingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake was van hetzelfde rechtsbelang. De Afdeling oordeelde dat de werkzaamheden van [appellant] voor beide partners niet wezenlijk verschilden, en dat de raad terecht de vergoeding had ingetrokken. De uitspraak benadrukt de criteria voor het toekennen van toevoegingen en de beoordeling van rechtsbelangen in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

202205348/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2022 in zaak nr. 20/4037 in het geding tussen:
[appellant],
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2020 heeft de raad een voor de toevoeging met kenmerk 4MY8363 aan [appellant] vastgestelde vergoeding ter hoogte van € 981,33 ingetrokken.
Bij besluit van 18 maart 2020 heeft de raad een voor de toevoeging met kenmerk 4MZ0777 aan [appellant] vastgestelde vergoeding ter hoogte van € 981,33 ingetrokken.
Bij besluit van 5 juni 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 oktober 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. Beukers, advocaat te Bussum, en de raad, vertegenwoordigd door C. de Jong en mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De raad verleent toevoegingen voor rechtsbijstand. De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). Daarnaast heeft de raad beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage. Die bijlage hoort bij deze uitspraak.
2.       [appellant] is advocaat en nam deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaande aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
3.       [persoon A] en [persoon B] zijn partners. De ouders van [persoon B] zijn na een roofoverval in hun woning om het leven gebracht. De raad heeft voor de rechtsbijstand aan [persoon A] en [persoon B] verschillende toevoegingen verstrekt met zaakcode O013 (gewelds- en zedenmisdrijven met ernstig letsel). Deze zogenoemde paraplutoevoeging is volgens de werkinstructie "O013 gewelds- en zedenmisdrijven met ernstig letsel" bedoeld voor het slachtoffer of diens nabestaande(n) in een strafzaak of het vorderen van (aanvullende) schadevergoeding in een civiele procedure bij ernstige gewelds- of zedenmisdrijven met een bekende verdachte. Een toevoeging met code O013 geldt volgens de werkinstructie "O013 gewelds- en zedenmisdrijven met ernstig letsel" voor alle advieswerkzaamheden met betrekking tot de problematiek bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven en de eerste procedure die hieruit voortvloeit. De rechtsbijstand aan slachtoffers kan uit verschillende werkzaamheden bestaan, zoals voeging in het strafproces als benadeelde partij, bijstand bij het slachtoffergesprek en inzage in het strafdossier, het uitoefenen van spreekrecht en een civiele procedure tot schadevergoeding.
4.       De raad heeft aan [appellant] voor de rechtsbijstand aan [persoon B] in het cassatieberoep van [persoon C] een toevoeging verleend met het kenmerk 4MY8359, en voor de rechtsbijstand aan [persoon B] in het cassatieberoep van [persoon D] een toevoeging met het kenmerk 4MZ0776. De raad heeft aan [appellant] voor de rechtsbijstand aan [persoon A] in het cassatieberoep van [persoon C] een toevoeging verleend met het kenmerk 4MY8363 en voor de rechtsbijstand aan [persoon A] in het cassatieberoep van [persoon D] en toevoeging met het kenmerk 4MZO777. Op 18 december 2019 heeft de raad een steekproef verricht. Naar aanleiding van deze steekproef heeft de raad de vastgestelde vergoedingen voor de toevoeging met het kenmerk 4MY8353 en voor de toevoeging met het kenmerk 4MZ077 ingetrokken, omdat de werkzaamheden waarvoor de toevoeging is aangevraagd volgens de raad vallen onder bereik van de toevoegingen met het kenmerk 4MY8359 en 4MZ0776. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 juni 2020 ongegrond verklaard.
Aangevallen uitspraak
5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van één rechtsbelang. Er bestaat daarom geen recht op een tweede toevoeging. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het doel en beoogd eindresultaat van [persoon B] en [persoon A] is dat hun eigen vordering wordt toegewezen. De rechtbank heeft uit het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2019 afgeleid dat voor de [persoon B] schade is gevorderd. Namens [persoon A] is geen middel van cassatie ingesteld. In beide gevallen staan echter de gevolgen van het overlijden van hun dierbaren door een geweldsdelict centraal.
Dat [appellant] voorafgaand aan de beslissing om geen cassatiemiddel voor te stellen werkzaamheden heeft verricht, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat gesproken kan worden van diverse rechtsbelangen. [appellant] heeft naar het oordeel van de rechtbank verder onvoldoende onderbouwd dat het onderliggende feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de rechtsbijstand aan de rechtzoekenden in de strafprocedure dusdanig van elkaar verschilt dat gesproken kan worden van diverse rechtsbelangen. In verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3582, heeft de rechtbank overwogen dat de omvang van de door de advocaat te verrichten werkzaamheden een bijkomende maatstaf is zonder zelfstandige betekenis. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel geen bespreking behoeft, omdat de rechtbank vol heeft getoetst of sprake is van hetzelfde rechtsbelang.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
5.1.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is hetzelfde rechtsbelang bij [persoon A] en [persoon B]. Uit het beleid van de raad en de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:58, volgt dat voor de afbakening van het begrip rechtsbelang bepalend is wat het doel en beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand in combinatie met het onderliggende feitencomplex. In de werkinstructie van de raad bij artikel 11 van het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) is opgenomen dat sprake is van verknochtheid indien meerdere rechtszoekenden gezamenlijk één vordering instellen, wat hier niet het geval is. De overweging van de rechtbank dat de vorderingen benadeelde partijen op bepaalde punten hetzelfde zijn en dat het feitencomplex dat aan de vorderingen ten grondslag ligt nauw met elkaar samenhangt kan volgens [appellant] geen stand houden. [persoon A] en [persoon B] hebben een zelfstandig recht op toewijzing van hun eigen vordering benadeelde partij. Alle schadeposten, en de te vorderen shockschade en inkomstenderving in het bijzonder, moeten apart worden opgesteld en met bewijsstukken worden onderbouwd.
5.2.    De raad kan, gelet op artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, indien er sprake is van één rechtsbelang, met één toevoeging volstaan. Dit is, gelet op de tekst van die wettelijke bepalingen, anders indien er sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie. Het gaat dus in de eerste plaats om de vraag of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als dat waarvoor eerder een toevoeging is verleend. Als dat zo is, moet vervolgens worden bezien of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:155).
5.3.    Bij de beoordeling van de vraag, of een aanvraag om een toevoeging betrekking heeft op een rechtsbelang terzake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging, komt de raad beoordelingsruimte toe. De bestuursrechter gaat na of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter ook nagaan of de raad redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
5.4.    De raad heeft de beoordelingsruimte ingevuld met beleid, dat is neergelegd in werkinstructie "Bereik". Volgens paragraaf 1.2 van deze werkinstructie is voor de afbakening van het begrip rechtsbelang bepalend wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand in combinatie met het onderliggende feitencomplex. Verder is in de werkinstructie onder meer opgenomen dat bij een samenstel van belangen moet worden beoordeeld of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben.  Aan partners en minderjarige gezinsleden die een geschil hebben met een derde wordt volgens de werkinstructie één toevoeging verstrekt, omdat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. In uitzonderlijke gevallen, waarbij duidelijk sprake is van gescheiden rechtsbelangen, kunnen twee toevoegingen worden verstrekt. Aan minderjarige slachtoffers of nabestaanden uit één gezin wordt één toevoeging verstrekt, omdat het onderwerp en feitencomplex bij een voeging of een civiele vordering hetzelfde is voor de wettelijk vertegenwoordiger en de minderjarige familieleden.
5.5.    Voor de vraag of sprake is van hetzelfde rechtsbelang, moet dus worden gekeken naar het doel en het beoogde eindresultaat van de rechtsbijstand, in combinatie met het onderliggende feitencomplex. Zoals de Afdeling bij uitspraak van vandaag in zaak nr. 202205342/1/A2, ECLI:NL:RVS:2024:155 heeft overwogen, kan de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in beginsel op het standpunt stellen dat de rechtsbijstand aan partners en/of minderjarige familieleden op basis van een toevoeging met zaakcode O013 hetzelfde rechtsbelang betreft. Bij partners en/of minderjarige familieleden die slachtoffer of nabestaande zijn van hetzelfde strafbare feit is in zoverre sprake is van nagenoeg hetzelfde feitencomplex, dat zij gevolgen hebben ondervonden van hetzelfde misdrijf. Er kunnen tussen partners en/of minderjarige familieleden verschillen bestaan in de wijze waarop zij hun slachtofferrechten willen uitoefenen en de gevolgen die het strafbare feit voor hen heeft gehad. Hoewel het doel en beoogd eindresultaat van de rechtsbijstand in die zin niet identiek hoeft te zijn, is naar het oordeel van de Afdeling wel sprake van een samenstel van onzelfstandige rechtsbelangen. Dat partijen niet dezelfde rechten willen uitoefenen of een andere procesopstelling prefereren, staat daarbij niet in de weg aan het oordeel dat sprake is van één rechtsbelang. Naar het oordeel van de Afdeling is het bij vorderingen van partners en/of minderjarige familieleden, anders dan bij de overige werkzaamheden die op basis van een toevoeging met zaakcode O013 worden verricht, wel mogelijk dat sprake is van zelfstandige rechtsbelangen. Naar het oordeel van de Afdeling moet de aard van de vordering daarbij dusdanig verschillend zijn dat de rechtsbijstandsverlener werkzaamheden van een wezenlijk andere aard moet verrichten. In een dergelijk geval is niet langer sprake van hetzelfde beoogde doel en eindresultaat en een nagenoeg gelijkend feitencomplex. De advocaat moet aannemelijk maken dat sprake is van werkzaamheden van een wezenlijk andere aard. Het gegeven dat de omvang van de werkzaamheden voor de advocaat verschillend is, is daarbij geen doorslaggevend element (vergelijk: de uitspraak van 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3582).
5.6.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van hetzelfde rechtsbelang bij [persoon A] en [persoon B]. [appellant] heeft [persoon A] en [persoon B] bijgestaan op basis van een toevoeging met zaakcode O013, en [persoon A] en [persoon B] zijn met elkaar getrouwd. Daarmee is in beginsel sprake van hetzelfde rechtsbelang. De ouders van [persoon B] zijn na een roofoverval in hun woning om het leven gebracht. [persoon C] en [persoon D] zijn daarvoor veroordeeld voor het medeplegen van moord. De cassatiemiddelen die [appellant] namens [persoon B] in de cassatieberoepen van [persoon C] en [persoon D] heeft ingediend zien op de niet-ontvankelijkverklaring door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in haar vorderingen benadeelde partij voor zover dit vergoeding van immateriële schade betreft. Dit betrof van zowel [persoon D] als [persoon C] een bedrag van € 35.000,00, bestaande uit € 17.500,00 per verloren ouder. Voor [persoon A] bedroeg de gevorderde immateriële schadevergoeding ook een bedrag van € 35.000,00, bestaande uit € 17.500,00 per verloren ouder. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij [persoon A] geïnformeerd en geadviseerd heeft over de haalbaarheid van de cassatieprocedures, waarna [persoon A] besloten heeft geen cassatiemiddelen in te dienen. [appellant] heeft daarmee zowel [persoon A] als [persoon B] geadviseerd over de haalbaarheid van cassatieprocedures over de van [persoon C] en [persoon D] gevorderde immateriële schadevergoeding, waarna alleen de procedures van [persoon B] zijn doorgezet. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] daarmee voor [persoon A] en [persoon B] geen werkzaamheden van een wezenlijk andere aard verricht.
Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid intrekking vergoeding
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank onvoldoende meegewogen heeft welk effect de besluitvorming van de raad op het kantoor van [appellant] heeft gehad en nog altijd heeft. [appellant] wordt hierdoor onevenredig hard geraakt. [appellant] heeft jarenlang één toevoeging per gezinslid aangevraagd, en de raad heeft bij eerdere steekproeven de vergoeding niet ingetrokken omdat sprake zou zijn van hetzelfde rechtsbelang bij familieleden. Door medewerkers van de raad is bij de steekproef aangegeven dat de uitvoering van het beleid op dit punt is aangescherpt, en op de zitting bij de rechtbank is dit door de gemachtigden van de raad bevestigd. Aan [appellant] is geen wijziging van beleid kenbaar gemaakt, en dit is ook bij de specialisatievereniging Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) niet bekend. Het kantoor van [appellant] had als gevolg van deze wijziging een hoge foutscore bij de steekproef. De raad wil daarom een volledige controle op alle gedeclareerde dossiers uit de betreffende periode uitvoeren. Dit is voor het kantoor zeer belastend, en bovendien komt, door de omvang van het bedrag dat daarna in totaal zal worden teruggevorderd, het voortbestaan van het kantoor op het spel te staan.
6.1.    Op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Ter uitvoering van het High Trust-programma heeft de raad het "Convenant High Trust, steekproefsgewijze controle" (hierna: het convenant) opgesteld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, (zie de uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:269) committeert een rechtsbijstandsverlener zich door het convenant te ondertekenen er onder meer aan dat hij weet en ermee instemt dat een vergoeding in zijn nadeel wordt herzien, indien hij over een zaak de helpdesk niet heeft geraadpleegd en uit de steekproefsgewijze controle achteraf blijkt dat de vergoeding te hoog is vastgesteld. In een dergelijk geval is voldaan aan artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb en mag de raad de vastgestelde vergoeding intrekken of ten nadele van de rechtsbijstandverlener wijzigen. Niet in geschil is dat [appellant] de helpdesk niet heeft geraadpleegd over de vraag of voor [persoon B] en [persoon A] een aparte toevoeging kon worden aangevraagd. Dit betekent dat, in aanmerking nemend dat geen recht bestond op een aparte toevoeging voor de rechtsbijstand aan [persoon A], de raad bevoegd is de vastgestelde vergoeding naar nihil te herzien. Artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat de raad op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden kan afzien van herziening van de vastgestelde vergoeding.
6.2.    Anders dan [appellant] betoogt, leest de Afdeling in de zittingsaantekeningen van de rechtbank in de zaaknummers AWB 20/4023, AWB 20/4024, AWB 20/4025 en AWB 20/4027 niet dat door de raad is aangegeven dat ten aanzien van rechtsbelang sprake is van een beleidswijziging. De zittingsaantekeningen gaan over samenhang en niet over rechtsbelang, waarbij ten aanzien van samenhang is opgemerkt dat door de raad genuanceerder naar de feiten wordt gekeken. De raad heeft tijdens de behandeling ter zitting bij de Afdeling aangegeven dat op 1 april 2019 in de werkinstructie "Bereik" is toegevoegd dat in beginsel één toevoeging wordt verstrekt bij minderjarige slachtoffers en nabestaanden, maar dat dit een verduidelijking en geen nieuw beleid betreft. In civiele zaken, waar de rechtsbijstand op basis van zaakcode O013 toebehoort, gold reeds dat voor partners en minderjarige familieleden in beginsel wordt uitgegaan van één rechtsbelang. [appellant] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat bij zaken van zijn kantoor sprake is geweest van een andere uitvoeringspraktijk. Dat eerdere steekproeven geen aanleiding zijn geweest voor wijziging van de vergoeding op dit punt is daarvoor onvoldoende, omdat bij een steekproef slechts een gedeelte van de vergoedingen wordt bekeken. Een bestuursorgaan kan op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen. De raad heeft op de zitting bij de Afdeling aangegeven dat hij nog zal afwegen in hoeverre hij de als gevolg van de steekproeven herziene vergoedingen zal terugvorderen, en dat de evenredigheid hierbij een rol kan spelen. Ook heeft de raad op de zitting aangegeven dat hij nog over de omvang van een nieuwe steekproef een beslissing moet nemen. De omvang van de totale terugvordering is daarmee een omstandigheid die pas later duidelijk wordt en is daarom geen omstandigheid die de nihilstelling in de onderhavige zaak onevenredig maakt. De evenredigheid is wel een element dat de raad moet betrekken bij het nog te nemen besluit over de terugvordering van onverschuldigd betaalde vergoedingen. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de raad vanwege bijzondere omstandigheden niet tot de herziening van de vastgestelde vergoeding tot nihil heeft mogen komen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover aangevallen.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
480-1014
BIJLAGE
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 24
[…]
4. De rechtsbijstandverlener kan slechts met instemming van het bestuur de toevoeging weigeren. Zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, is hij verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen.
5. De toevoeging vermeldt een omschrijving van het rechtsbelang terzake waarvan de toevoeging is verleend. Het besluit vermeldt tevens het bedrag van de eigen bijdrage die op de voet van het bepaalde in artikel 35 is verschuldigd.
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
a. wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend;
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;
[…].
Artikel 32
De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Werkinstructie Bereik, hoofdstuk 1
[…].
1.2 Rechtsbelang
Het rechtsbelang is het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt en dat hem rechtstreeks en individueel aangaat (artikel 1 Brt). Bepalend voor de afbakening van het begrip is wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand in combinatie met het onderliggende feitencomplex. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend (zie ook ‘na LAT aanvraag reguliere toevoeging’). Ook maakt het voor de beoordeling niet uit of aanvrager eisende dan wel verwerende partij is.
Is er sprake van een samenstel van belangen, dan beoordeel je of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben. Is dit het geval, dan verstrek je aparte toevoegingen voor advies c.q. procedure. Als de belangen zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van zelfstandige rechtsbelangen, dan verstrek je één toevoeging.
Uiteraard kan een bepaald rechtsbelang leiden tot meerdere rechtsvragen, maar dat gegeven op zich levert geen grond om voor ieder van die rechtsvragen afzonderlijk een toevoeging te verstrekken. Bijvoorbeeld: het verbreken van een relatie tussen twee partners met minderjarige kinderen kan bijvoorbeeld rechtsvragen opleveren over alimentatie, gezag en omgang. Zolang voor deze rechtsvragen geen aparte procedures (zie paragraaf 1.3) aanhangig zijn gemaakt verstrek je één toevoeging.
Als er meerdere aanvragen voor advieswerkzaamheden voor hetzelfde rechtsbelang worden ingediend, dan verstrek je één toevoeging voor advies c.q. procedure en wijs je de andere aanvragen af op bereik van die toevoeging. Ook als er meerdere wederpartijen zijn kan er nog steeds sprake zijn van één rechtsbelang (ECLI:NL:RVS:2011:BT8592). Bijvoorbeeld: Een hennepplantage wordt ontmanteld. De woningbouwvereniging wenst daarom de huurovereenkomst te ontbinden, de energiemaatschappij vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad en de gemeente beëindigt de bijstandsuitkering. Zolang voor deze rechtsvragen geen aparte procedures (zie paragraaf 1.3) aanhangig zijn gemaakt verstrek je één toevoeging.
1.2.1 Bereik: meerdere rechtzoekenden/ partners / gezinsleden
Aan partners/minderjarige gezinsleden die een geschil hebben met een derde verstrek je één toevoeging, omdat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. De andere aanvraag wordt afgewezen op bereik. Het feit dat aanvragers verschillende rechtssubjecten zijn doet niet ter zake (ECLI:NL:RVS:2012:BX5992). Het maakt daarbij ook niet uit of de aanvragen door dezelfde advocaat of door verschillende advocaten worden ingediend. Bijvoorbeeld kort geding ontruiming gezamenlijke huurwoning.
In uitzonderlijke gevallen, wanneer duidelijk sprake is van gescheiden rechtsbelangen kun je twee toevoegingen verstrekken. Je geeft daarbij aan dat er sprake is van een groepstoevoeging. Je zet in GRAS "ind.groep" op J en je geeft bij inhoudelijke toelichting de code SH (samenhang) op met het Graskenmerk van het andere dossier. Groepstoevoeging en samenhang geldt ook voor aanvragen van meerderjarige kinderen.
Is sprake van tegenstrijdige belangen, dan moeten de partijen door verschillende advocaten, niet-kantoorgenoten, bijgestaan worden, zie regel 15 Gedragsregels advocatuur 2018 (bijv. ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2585). Je verstrekt in dat geval per partij een toevoeging.
Minderjarige slachtoffers c.q. nabestaanden
Als minderjarigen uit één gezin hetzelfde rechtsprobleem hebben en het verweer of de vordering van de advocaat voor allen (vrijwel) gelijk is, dan verstrek je één toevoeging op naam van de wettelijk vertegenwoordiger. Deze toevoeging geldt zowel voor de minderjarige slachtoffers als de wettelijk vertegenwoordiger. De wettelijk vertegenwoordiger is procespartij namens de minderjarige. Bij een voeging of een civiele vordering zijn het onderwerp en het feitencomplex hetzelfde voor de wettelijk vertegenwoordiger en minderjarigen. Er is sprake van één rechtsbelang.
[…]
1.3 Diversiteit van procedures
Als de aanvraag betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang waarvoor eerder een toevoeging is verleend, dan toets je de aanvraag vervolgens aan het criterium ‘diversiteit van procedures’. Als er sprake is van meerdere procedure-instanties, verstrek je in de meeste gevallen een nieuwe toevoeging. Bijvoorbeeld in een bestuursrechtelijke kwestie kan voor één rechtsbelang een bodemprocedure aanhangig zijn gemaakt bij het bestuursorgaan, en daarnaast kan een voorlopige voorziening zijn verzocht bij de voorzieningenrechter.
Je toetst of:
op de eerder afgegeven toevoeging een procedure is gevoerd, én
op de gevraagde toevoeging daadwerkelijk een procedure bij een andere instantie wordt gevoerd.
Worden beide vragen positief beantwoord, dan is sprake van diversiteit van procedures.
Bij diversiteit van procedures verstrek je een volgende toevoeging voor hetzelfde rechtsbelang uitsluitend voor ‘procedure’ met de toelichting ‘advies onder bereik van ….’ .
Als er twee afzonderlijke toevoegingen zijn verstrekt kan bij vaststelling van de vergoeding wel sprake zijn van samenhang (art. 11 en 21 Bvr) als beide zaken (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld.