ECLI:NL:RVS:2024:2617

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
202202543/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de weigering van verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen aan een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak gaat het om een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem een sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ te verstrekken, ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling is sinds januari 2019 in een relatie met een Nederlandse, met wie hij samenwoont en twee kinderen heeft, waarvan er één een stiefkind is. De vreemdeling heeft twee aanvragen ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, maar beide aanvragen zijn afgewezen. De staatssecretaris heeft in zijn besluit op bezwaar vastgesteld dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op basis van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, maar heeft hem geen sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ verleend, wat de vreemdeling in zijn rechten zou beperken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 januari 2024 behandeld. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte de sticker heeft geweigerd en dat dit negatieve gevolgen heeft voor zijn werkgelegenheid en de bijstandsnorm die de gemeente Haarlem toepast. De staatssecretaris heeft erkend dat de vreemdeling recht heeft op een verblijfsaantekening, maar stelde dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de vreemdeling wel degelijk belang heeft bij de vaststelling van de juiste verblijfsaantekening en dat de staatssecretaris zijn besluit niet zorgvuldig heeft gemotiveerd.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de staatssecretaris bij het toekennen van verblijfsaantekeningen en de rechten van vreemdelingen in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

202202543/1/V3
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 april 2022 in zaak nr. 21/709 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2021 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de weigering hem een sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ te verstrekken, ongegrond verklaard.
Op 1 november 2021 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit op bezwaar genomen.
Bij uitspraak van 6 april 2022 heeft de rechtbank het tegen beide besluiten door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Op verzoek van de Afdeling heeft de staatssecretaris schriftelijke vragen beantwoord. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2024, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.C. Gelok, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C. Wesenbeek en mr. L. Verheijen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Marokkaanse nationaliteit en heeft sinds januari 2019 een relatie met zijn echtgenote die de Nederlandse nationaliteit heeft. Zij wonen vanaf juli 2019 samen met een minderjarige zoon van de echtgenote (hierna: het stiefkind). Op 6 november 2020 heeft de vreemdeling met zijn echtgenote een zoon (hierna: het biologische kind) gekregen. Zowel het stiefkind als het biologische kind hebben de Nederlandse nationaliteit.
1.1.    De vreemdeling heeft twee verschillende aanvragen ingediend voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 (hierna: artikel 9-document), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Met beide aanvragen beoogt de vreemdeling rechtmatig verblijf te verkrijgen als stiefvader bij zijn stiefzoon op grond van artikel 20 van het VWEU in combinatie met het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354. De staatssecretaris heeft de eerste aanvraag van 7 oktober 2019 afgewezen. De vreemdeling heeft over het besluit op die aanvraag doorgeprocedeerd. De Afdeling heeft in het hoger beroep daarover bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:2540, uitspraak gedaan.
1.2.    In deze procedure gaat het om zijn tweede aanvraag van 29 mei 2020. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de staatssecretaris op 4 september 2020 vastgesteld dat de vreemdeling met ingang van de datum van de aanvraag rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft daarbij vastgesteld dat de vreemdeling op grond van die verblijfsstatus de titelcode 31 in de Basisregistratie personen heeft. In deze procedure staan de rechtsvragen centraal of de staatssecretaris een sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’, titelcode 30, aan de vreemdeling mocht weigeren en of de vreemdeling belang heeft bij vaststelling van een andere titelcode. De sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ is, anders dan een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ met titelcode 31, gekoppeld aan de aantekening om als derdelandergezinslid van een Unieburger te mogen werken.
Standpunten van partijen
2.       In zijn eerste grief klaagt de vreemdeling dat in paragraaf B10/2.2, onder het kopje ‘Ad d’, van de Vc 2000 ten onrechte staat dat de staatssecretaris voor een vreemdeling die stief-, pleeg- of opvangouder van een minderjarig Nederlands kind is, na indiening van een aanvraag om afgifte van een artikel 9-document geen sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (titelcode 30) afgeeft. Op grond van die paragraaf heeft een vreemdeling als stiefouder van een Nederlands kind tijdens de aanvraag om afgifte van een artikel 9-document slechts recht op een ‘verblijfsaantekening algemeen’ (titelcode 31). De vreemdeling stelt dat dit in strijd is met de uitspraken van de Afdeling van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788, onder 4.2, en 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530, onder 13.2. In de eerstgenoemde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de rechtspraak van het Hof geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de beginselen die het Hof in zijn rechtspraak heeft ontwikkeld over een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU, niet ook van toepassing zijn als het gaat om pleegouders en pleegkinderen, of stiefouders en stiefkinderen. In de hiervoor genoemde tweede uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat niet onderdeel f, maar onderdeel e, van artikel 8 van de Vw 2000 zo kan worden uitgelegd dat deze bepaling de grondslag is voor procedureel rechtmatig verblijf tijdens een aanvraag om toetsing aan het EU-recht.
2.1.    De vreemdeling stelt dat hij als gevolg van de aan hem verleende titelcode 31 ten onrechte niet heeft mogen werken en dat die titelcode negatieve gevolgen heeft voor de bijstandsnorm die de gemeente Haarlem op zijn gezin toepast. Over die gevolgen loopt nog een bezwaarprocedure. De gemeente Haarlem heeft deze procedure aangehouden in afwachting van de uitkomst van deze procedure bij de Afdeling.
2.2.    De staatssecretaris heeft op de zitting bij de Afdeling gesteld dat hij naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 november 2021 zich heeft gerealiseerd dat het niet langer mogelijk is om bepaalde categorieën vreemdelingen die een aanvraag om afgifte van een artikel 9-document indienen, uit te sluiten van de daarbij behorende verblijfsaantekening met titelcode 30. Om die reden is in het wijzigingsbesluit van 7 december 2022, WBV 2022/29, gepubliceerd in de Staatscourant, 30 december 2022 met nr. 32151, beoogd de laatste passage van paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000 te schrappen. Hoewel dat abusievelijk niet volgt uit de tekst in het wijzigingsbesluit die gaat over paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000, blijkt dat volgens de staatssecretaris uit de toelichting op het wijzigingsbesluit, onder het kopje "Bewijs van rechtmatig verblijf en recht op arbeid hangende de procedure". Daarin staat het volgende:
"Tevens is in dit onderdeel [lees: paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000] de tekst verwijderd die gaat over de gevallen waarin geen sticker ‘Verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan (bijlage 7h, VV)’ wordt afgegeven. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat uit recente jurisprudentie volgt dat een vreemdeling die een aanvraag toetsing aan EU-recht indient onder de werking van artikel 8, aanhef en onder e, Vw valt. Op grond daarvan komt de vreemdeling het recht toe om gedurende de procedure arbeid te verrichten."
2.3.    De staatssecretaris heeft verder gesteld dat het wijzigingsbesluit niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep van de vreemdeling kan leiden. De vreemdeling heeft volgens hem geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep. De gemeente Haarlem heeft een zelfstandige onderzoeksplicht naar het verblijfsrecht van de vreemdeling en de daaraan gekoppelde titelcode. De vreemdeling had de gemeente daarop kunnen en moeten wijzen. Bovendien heeft de vreemdeling niet aangetoond dat hij, anders dan de onenigheid met de gemeente Haarlem over de toepasselijke bijstandsnorm, op enige manier schade heeft geleden, bijvoorbeeld door het mislopen van een arbeidsaanbod.
Beoordeling
3.       De Afdeling volgt de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat de vreemdeling in deze procedure geen belang heeft bij een vaststelling met terugwerkende kracht van de juiste sticker dan wel titelcode.
3.1.    De staatssecretaris heeft ten onrechte in het besluit op bezwaar vastgesteld dat de vreemdeling op grond van zijn aanvraag om afgifte van een artikel 9-document een ‘verblijfsaantekening algemeen’ met titelcode 31 toekomt. Het gevolg daarvan is dat de vreemdeling ten onrechte niet heeft mogen werken. Daarnaast heeft de vreemdeling gewezen op een lopende bezwaarprocedure over de door hem gestelde financiële gevolgen van de onjuiste verblijfsaantekening en onjuiste titelcode. Daaruit blijkt dat de vreemdeling belang heeft bij deze procedure. De Afdeling verwijst daarbij ook naar de onder 1.1 genoemde uitspraak van vandaag. Uit wat onder 4.1 van die uitspraak is overwogen, volgt weliswaar dat een bestuursorgaan, zoals in dit geval het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, een zelfstandige onderzoeksplicht heeft om het verblijfsrecht en de daaraan gekoppelde titelcode te onderzoeken. Maar daaruit volgt niet dat de staatssecretaris niet ook zelf gehouden is om de vaststelling van een verblijfsrecht zorgvuldig te motiveren. Dit betekent ook dat de staatssecretaris een zorgvuldige motivering over de juiste verblijfssticker en bijbehorende verblijfsaantekening moet geven. Het is de staatssecretaris die deze sticker en aantekening afgeeft op basis van een door hem vastgesteld verblijfsrecht.
3.2.    De staatssecretaris heeft in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2021 erkend dat een aanvraag om afgifte van een artikel 9-document onder de werking van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 valt. Dit heeft tot gevolg dat zo’n aanvraag recht geeft op arbeid en een titelcode 30. De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank dit niet heeft onderkend.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en de besluiten van 7 januari 2021 en 1 november 2021 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 april 2022 in zaak nr. 21/709;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van 7 januari 2021 en 1 november 2021, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.375,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
922