ECLI:NL:RVS:2024:261

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
202205347/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding rechtsbijstand in geval van één rechtsbelang bij meerdere slachtoffers

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], een advocaat die rechtsbijstand heeft verleend aan twee minderjarige dochters en hun moeder, na de moord op hun vader. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 0,00, wat door [appellant] is betwist. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 oktober 2023. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van één rechtsbelang bij de moeder en de dochters. De Afdeling stelt vast dat de werkzaamheden van de advocaat voor de vorderingen van de moeder en de dochters wezenlijk van elkaar verschillen, waardoor geen sprake is van hetzelfde beoogde doel en eindresultaat. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand gegrond. De Raad wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant].

Uitspraak

202205347/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2022 in zaak nr. 20/4055 in het geding tussen:
[appellant],
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2020 heeft de raad de vergoeding voor door [appellant] verleende rechtsbijstand voor de toevoeging met het kenmerk 4NK5480 vastgesteld op € 0,00.
Bij besluit van 5 juni 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 oktober 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. Beukers, advocaat te Bussum, en de raad, vertegenwoordigd door C. de Jong en mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De raad verleent toevoegingen voor rechtsbijstand. De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). Daarnaast heeft de raad beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage. Die bijlage hoort bij deze uitspraak.
2.       [appellant] is advocaat en nam deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
3.       [appellant] heeft rechtsbijstand verleend aan twee minderjarige dochters en hun moeder. De vader van de minderjarigen, die ook de voormalige partner van de moeder was, is vermoord. De raad heeft voor de rechtsbijstand aan de minderjarigen één toevoeging verleend, met het kenmerk 4NK5480 en zaakcode O013. Deze zogenoemde paraplutoevoeging is volgens de werkinstructie "O013 gewelds- en zedenmisdrijven met ernstig letsel" bedoeld voor het slachtoffer of diens nabestaande(n) in een strafzaak of het vorderen van (aanvullende) schadevergoeding in een civiele procedure bij ernstige gewelds- of zedenmisdrijven met een bekende verdachte. Een toevoeging met code O013 geldt volgens de werkinstructie "O013 gewelds- en zedenmisdrijven met ernstig letsel" voor alle advieswerkzaamheden met betrekking tot de problematiek bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven en de eerste procedure die hieruit voortvloeit. De rechtsbijstand aan slachtoffers kan uit verschillende werkzaamheden bestaan, zoals voeging in het strafproces als benadeelde partij, bijstand bij het slachtoffergesprek en inzage in het strafdossier, het uitoefenen van spreekrecht en een civiele procedure tot schadevergoeding. De raad heeft voor de rechtsbijstand aan de moeder een toevoeging verleend met het kenmerk 4NK5481, eveneens met zaakcode O013. Op 2 maart 2020 heeft [appellant] een aanvraag tot vaststelling van de vergoeding met het kenmerk 4NK5480 ingediend. Bij besluit van 13 april 2020 heeft de raad naar aanleiding van die aanvraag geen vergoeding toegekend, omdat de werkzaamheden waarvoor de toevoeging is verleend volgens de raad vallen onder het bereik van de toevoeging met het kenmerk 4NK5481. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 juni 2020 ongegrond verklaard.
Verzoek om behandeling met gesloten deuren
4.       [appellant] heeft de Afdeling verzocht om de behandeling ter zitting met  gesloten deuren te laten plaatsvinden.
5.       Artikel 8:62, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de zitting openbaar is. Blijkens het tweede lid van dat artikel kan de bestuursrechter beslissen dat het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden in het belang van de openbare orde of de goede zeden, in het belang van de veiligheid van de Staat, indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen, of indien openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.
6.       Naar het oordeel van de Afdeling is sprake van een situatie waarin een of meer van de in artikel 8:62 van de Awb genoemde belangen bijzondere bescherming verdient. De Afdeling heeft gelet hierop het verzoek toegewezen en de zaak achter gesloten deuren behandeld.
Aangevallen uitspraak
7.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van één rechtsbelang. Er bestaat daarom geen recht op een tweede toevoeging. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het doel en beoogd eindresultaat van de afzonderlijke rechtzoekenden is dat hun eigen vordering wordt toegewezen. De rechtbank is echter van oordeel dat de belangen van de rechtszoekenden dusdanig met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van onderscheiden rechtsbelangen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de vorderingen nauw met elkaar samenhangt, en de vorderingen die de moeder en dochters hebben ingediend niet dusdanig van elkaar verschillen dat gesproken kan worden van onderscheiden rechtsbelangen. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat niet voldoende gesteld en onderbouwd is dat het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de vorderingen en rechtsbijstand dusdanig verschilt dat niet langer sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Dat de grondslagen van de diverse schadeposten op onderdelen verschillen, maakt niet dat geen sprake kan zijn van hetzelfde rechtsbelang. De omvang van de door de advocaat te verrichten werkzaamheden is een bijkomende maatstaf zonder zelfstandige betekenis. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel geen bespreking behoeft, omdat de rechtbank vol heeft getoetst of sprake is van hetzelfde rechtsbelang.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van één rechtsbelang bij de moeder en de dochters. Uit het beleid van de raad en de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:58, volgt dat voor de afbakening van het begrip rechtsbelang bepalend is wat het doel en beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand in combinatie met het onderliggende feitencomplex. In de werkinstructie van de raad bij artikel 11 van het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) is opgenomen dat sprake is van verknochtheid indien meerdere rechtszoekenden gezamenlijk één vordering instellen, wat hier niet het geval is. De overweging van de rechtbank dat de vorderingen benadeelde partijen op bepaalde punten hetzelfde zijn en dat het feitencomplex dat aan de vorderingen ten grondslag ligt nauw met elkaar samenhangt kan volgens [appellant] geen stand houden. De moeder en dochters hebben een zelfstandig recht op toewijzing van hun eigen vordering benadeelde partij. Alle schadeposten, en de te vorderen shockschade en inkomstenderving in het bijzonder, moeten apart worden opgesteld en met bewijsstukken worden onderbouwd. Het is onevenredig indien er voor verschillende partijen vorderingen dienen te worden opgesteld en rechtsbijstand wordt verleend zonder dat er een aparte toevoeging wordt verstrekt. De rechtbank heeft onvoldoende meegewogen heeft welk effect de besluitvorming van de raad op het kantoor van [appellant] heeft gehad en nog altijd heeft. [appellant] wordt hierdoor onevenredig hard geraakt. [appellant] heeft jarenlang één toevoeging per gezinslid aangevraagd, en de raad heeft bij eerdere steekproeven de vergoeding niet ingetrokken omdat sprake zou zijn van hetzelfde rechtsbelang bij familieleden. Op 7 oktober 2019, 18 december 2019 en 17 februari 2020 heeft de raad bij het kantoor van [appellant] steekproeven in het kader van de High Trust-programma uitgevoerd. Door medewerkers van de raad is bij deze steekproeven aangegeven dat de uitvoering van het beleid op dit punt is aangescherpt, en op de zitting bij de rechtbank is dit door de gemachtigden van de raad bevestigd. Aan [appellant] is geen wijziging van beleid kenbaar gemaakt, en dit is ook bij de specialisatievereniging Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) niet bekend. Het kantoor van [appellant] had als gevolg van deze wijziging een hoge foutscore bij de steekproef. De raad wil daarom een volledige controle op alle gedeclareerde dossiers uit de betreffende periode uitvoeren. Dit is voor het kantoor zeer belastend, en bovendien komt, door de omvang van het bedrag dat daarna in totaal zal worden teruggevorderd, het voortbestaan van het kantoor op het spel te staan.
8.1.    De raad kan, gelet op artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, indien er sprake is van één rechtsbelang, met één toevoeging volstaan. Dit is, gelet op de tekst van die wettelijke bepalingen, anders indien er sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie. Het gaat dus in de eerste plaats om de vraag of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als dat waarvoor eerder een toevoeging is verleend. Als dat zo is, moet vervolgens worden bezien of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:155).
8.2.    Bij de beoordeling van de vraag, of een aanvraag om een toevoeging betrekking heeft op een rechtsbelang terzake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging, komt de raad beoordelingsruimte toe. De bestuursrechter gaat na of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter ook nagaan of de raad redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
8.3.    De raad heeft de beoordelingsruimte ingevuld met beleid, dat is neergelegd in werkinstructie "Bereik". Volgens paragraaf 1.2 van deze werkinstructie is voor de afbakening van het begrip rechtsbelang bepalend wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand in combinatie met het onderliggende feitencomplex. Verder is in de werkinstructie onder meer opgenomen dat bij een samenstel van belangen moet worden beoordeeld of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben.  Aan partners en minderjarige gezinsleden die een geschil hebben met een derde wordt volgens de werkinstructie één toevoeging verstrekt, omdat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. In uitzonderlijke gevallen, waarbij duidelijk sprake is van gescheiden rechtsbelangen, kunnen twee toevoegingen worden verstrekt. Aan minderjarige slachtoffers of nabestaanden uit één gezin wordt één toevoeging verstrekt, omdat het onderwerp en feitencomplex bij een voeging of een civiele vordering hetzelfde is voor de wettelijk vertegenwoordiger en de minderjarige familieleden.
8.4.    Voor de vraag of sprake is van hetzelfde rechtsbelang, moet dus worden gekeken naar het doel en het beoogde eindresultaat van de rechtsbijstand, in combinatie met het onderliggende feitencomplex. Zoals de Afdeling bij uitspraak van vandaag in zaak nr. 202205342/1/A2, ECLI:NL:RVS:2024:155 heeft overwogen, kan de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in beginsel op het standpunt stellen dat de rechtsbijstand aan partners en/of minderjarige familieleden op basis van een toevoeging met zaakcode O013 hetzelfde rechtsbelang betreft. Bij partners en/of minderjarige familieleden die slachtoffer of nabestaande zijn van hetzelfde strafbare feit is in zoverre sprake is van nagenoeg hetzelfde feitencomplex, dat zij gevolgen hebben ondervonden van hetzelfde misdrijf. Er kunnen tussen partners en/of minderjarige familieleden verschillen bestaan in de wijze waarop zij hun slachtofferrechten willen uitoefenen en de gevolgen die het strafbare feit voor hen heeft gehad. Hoewel het doel en beoogd eindresultaat van de rechtsbijstand in die zin niet identiek hoeft te zijn, is naar het oordeel van de Afdeling wel sprake van een samenstel van onzelfstandige rechtsbelangen. Dat partijen niet dezelfde rechten willen uitoefenen of een andere procesopstelling prefereren, staat daarbij niet in de weg aan het oordeel dat sprake is van één rechtsbelang. Naar het oordeel van de Afdeling is het bij vorderingen van partners en/of minderjarige familieleden, anders dan bij de overige werkzaamheden die op basis van een toevoeging met zaakcode O013 worden verricht, wel mogelijk dat sprake is van zelfstandige rechtsbelangen. Naar het oordeel van de Afdeling moet de aard van de vordering daarbij dusdanig verschillend zijn dat de rechtsbijstandsverlener werkzaamheden van een wezenlijk andere aard moet verrichten. In een dergelijk geval is niet langer sprake van hetzelfde beoogde doel en eindresultaat en een nagenoeg gelijkend feitencomplex. De advocaat moet aannemelijk maken dat sprake is van werkzaamheden van een wezenlijk andere aard. Het gegeven dat de omvang van de werkzaamheden voor de advocaat verschillend is, is daarbij geen doorslaggevend element (vergelijk: de uitspraak van 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3582).
8.5.    De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte geoordeeld dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van hetzelfde rechtsbelang bij de moeder en dochters. Zoals onder 8.4 is overwogen, kan de raad zich bij rechtsbijstand aan een ouder en minderjarige familieleden op basis van een O013-toevoeging in beginsel op het standpunt stellen dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Zoals de Afdeling bij uitspraak van vandaag in zaak nr. 202205342/1/A2, ECLI:NL:RVS:2024:155 heeft overwogen, kunnen de door een rechtsbijstandsverlener te verrichten werkzaamheden ten behoeve van meerdere vorderingen benadeelde partij daarbij dusdanig van elkaar verschillen, dat niet langer vol te houden is dat sprake is van hetzelfde beoogde doel en eindresultaat. In een dergelijk geval is ook geen sprake meer van een nagenoeg gelijkend feitencomplex, omdat de werkzaamheden die ter onderbouwing van de schade verricht moeten worden sterk gebonden zijn aan de feiten en omstandigheden van de benadeelde partij. Zoals in die uitspraak is overwogen is daarvoor onvoldoende dat verschillende schadeposten een rol spelen of dat de feiten die aan de vordering benadeelde partij ten grondslag liggen verschillen. De situatie dat geen sprake meer is van hetzelfde rechtsbelang is wel aan de orde indien de schade een zodanig ander karakter heeft dat die op wezenlijk andere wijze moet worden onderbouwd. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de hoogte van de schade afhankelijk is van heel specifieke, aan de benadeelde partij gerelateerde gevolgen, die door middel van deskundigenrapporten moet worden onderbouwd.
8.6.    Naar het oordeel van de Afdeling doet die situatie zich hier voor. Voor de moeder heeft [appellant] verzocht om vergoeding van reiskosten en om vergoeding van immateriële schade, ter hoogte van € 25.000,00. Voor beide dochters heeft [appellant] eveneens verzocht om vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 25.000,00, maar daarnaast om een vergoeding van gederfd levensonderhoud van respectievelijk € 42.487,00 en € 47.355,00. Uit de ingebrachte stukken blijkt dat de kosten voor het gederfde levensonderhoud met een rekenkundig rapport zijn onderbouwd. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat de onderbouwing van het gederfde levensonderhoud bovendien bewerkelijker was omdat er sprake was van mondelinge afspraken over de alimentatie tussen de ouders. Verder blijkt uit de overlegde stukken dat de immateriële schade in de toelichting op de vordering benadeelde partij voor de moeder en de kinderen door [appellant] tevens separaat is toegelicht en dat de immateriële schade voor alle betrokkenen is onderbouwd met een medisch rapport van een psycholoog. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor de vorderingen benadeelde partij voor de moeder en dochters werkzaamheden van een wezenlijk andere aard heeft verricht, waardoor geen sprake is van hetzelfde beoogde doel en eindresultaat bij de rechtsbijstand bij de moeder en dochters.
Het betoog slaagt.
Conclusie
9.       Het hoger beroep van [appellant] is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 8.6, gegrond. Wat [appellant] verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 5 juni 2020 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Dit betekent dat de raad een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
10.     Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van 20 april 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1142, en 22 december 2010 ECLI:NL:RVS:2010:BO8320), heeft in beginsel te gelden dat een advocaat redelijkerwijs geen proceskosten hoeft te maken ter zake van een procedure over een vergoeding van door hem verleende rechtsbijstand. De kosten die zijn verbonden aan een dergelijke procedure, met inbegrip van een beroeps- en hoger beroepsprocedure, zijn zodanig inherent aan de uitoefening van de eigen praktijk, dat niet kan worden staande gehouden dat een advocaat daarvoor redelijkerwijs kosten moet maken door inschakeling van een derde, die terzake beroepsmatige rechtsbijstand verleent. Hiervan kan worden afgeweken indien de zaak feitelijk of juridisch zodanig complex is dat een uitzondering moet worden gemaakt.  Dat de zaak in dit geval zodanig feitelijk of juridisch complex was, is niet gebleken. Er bestaat daarom geen aanleiding om een uitzondering op de vaste rechtspraak te maken. Dat [appellant] daadwerkelijk een derde heeft ingeschakeld en zich normaliter niet bezig houdt met bestuursrecht maar met strafrecht, maakt dit niet anders.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2022 in zaak nr. 20/4055;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 5 juni 2020, met kenmerk 201158/4NK5480, gegrond;
IV.     vernietigt dit besluit;
V.      draagt de raad voor rechtsbijstand op om binnen zes weken na de    verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het gemaakte bezwaar tegen het besluit van 13 april 2020 met het        kenmerk 4NK5480;
V.      gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 322,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
480-1014
BIJLAGE
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:62
1. De zitting is openbaar.
2. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk zal plaatshebben met gesloten deuren:
a. in het belang van de openbare orde of de goede zeden,
b. in het belang van de veiligheid van de Staat,
c. indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen, of
d. indien openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
a. wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend;
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;
[…].
Artikel 32
De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Werkinstructie Bereik, hoofdstuk 1
[…].
1.2 Rechtsbelang
Het rechtsbelang is het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt en dat hem rechtstreeks en individueel aangaat (artikel 1 Brt). Bepalend voor de afbakening van het begrip is wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand in combinatie met het onderliggende feitencomplex. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend (zie ook ‘na LAT aanvraag reguliere toevoeging’). Ook maakt het voor de beoordeling niet uit of aanvrager eisende dan wel verwerende partij is.
Is er sprake van een samenstel van belangen, dan beoordeel je of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben. Is dit het geval, dan verstrek je aparte toevoegingen voor advies c.q. procedure. Als de belangen zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van zelfstandige rechtsbelangen, dan verstrek je één toevoeging.
Uiteraard kan een bepaald rechtsbelang leiden tot meerdere rechtsvragen, maar dat gegeven op zich levert geen grond om voor ieder van die rechtsvragen afzonderlijk een toevoeging te verstrekken. Bijvoorbeeld: het verbreken van een relatie tussen twee partners met minderjarige kinderen kan bijvoorbeeld rechtsvragen opleveren over alimentatie, gezag en omgang. Zolang voor deze rechtsvragen geen aparte procedures (zie paragraaf 1.3) aanhangig zijn gemaakt verstrek je één toevoeging.
Als er meerdere aanvragen voor advieswerkzaamheden voor hetzelfde rechtsbelang worden ingediend, dan verstrek je één toevoeging voor advies c.q. procedure en wijs je de andere aanvragen af op bereik van die toevoeging. Ook als er meerdere wederpartijen zijn kan er nog steeds sprake zijn van één rechtsbelang ( ECLI:NL:RVS:2011:BT8592). Bijvoorbeeld: Een hennepplantage wordt ontmanteld. De woningbouwvereniging wenst daarom de huurovereenkomst te ontbinden, de energiemaatschappij vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad en de gemeente beëindigt de bijstandsuitkering. Zolang voor deze rechtsvragen geen aparte procedures (zie paragraaf 1.3) aanhangig zijn gemaakt verstrek je één toevoeging.
1.2.1 Bereik: meerdere rechtzoekenden/ partners / gezinsleden
Aan partners/minderjarige gezinsleden die een geschil hebben met een derde verstrek je één toevoeging, omdat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. De andere aanvraag wordt afgewezen op bereik. Het feit dat aanvragers verschillende rechtssubjecten zijn doet niet ter zake (ECLI:NL:RVS:2012:BX5992). Het maakt daarbij ook niet uit of de aanvragen door dezelfde advocaat of door verschillende advocaten worden ingediend. Bijvoorbeeld kort geding ontruiming gezamenlijke huurwoning.
In uitzonderlijke gevallen, wanneer duidelijk sprake is van gescheiden rechtsbelangen kun je twee toevoegingen verstrekken. Je geeft daarbij aan dat er sprake is van een groepstoevoeging. Je zet in GRAS "ind.groep" op J en je geeft bij inhoudelijke toelichting de code SH (samenhang) op met het Graskenmerk van het andere dossier. Groepstoevoeging en samenhang geldt ook voor aanvragen van meerderjarige kinderen.
Is sprake van tegenstrijdige belangen, dan moeten de partijen door verschillende advocaten, niet-kantoorgenoten, bijgestaan worden, zie regel 15 Gedragsregels advocatuur 2018 (bijv. ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2585). Je verstrekt in dat geval per partij een toevoeging.
Minderjarige slachtoffers c.q. nabestaanden
Als minderjarigen uit één gezin hetzelfde rechtsprobleem hebben en het verweer of de vordering van de advocaat voor allen (vrijwel) gelijk is, dan verstrek je één toevoeging op naam van de wettelijk vertegenwoordiger. Deze toevoeging geldt zowel voor de minderjarige slachtoffers als de wettelijk vertegenwoordiger. De wettelijk vertegenwoordiger is procespartij namens de minderjarige. Bij een voeging of een civiele vordering zijn het onderwerp en het feitencomplex hetzelfde voor de wettelijk vertegenwoordiger en minderjarigen. Er is sprake van één rechtsbelang.
[…]
1.3 Diversiteit van procedures
Als de aanvraag betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang waarvoor eerder een toevoeging is verleend, dan toets je de aanvraag vervolgens aan het criterium ‘diversiteit van procedures’. Als er sprake is van meerdere procedure-instanties, verstrek je in de meeste gevallen een nieuwe toevoeging. Bijvoorbeeld in een bestuursrechtelijke kwestie kan voor één rechtsbelang een bodemprocedure aanhangig zijn gemaakt bij het bestuursorgaan, en daarnaast kan een voorlopige voorziening zijn verzocht bij de voorzieningenrechter.
Je toetst of:
op de eerder afgegeven toevoeging een procedure is gevoerd, én
op de gevraagde toevoeging daadwerkelijk een procedure bij een andere instantie wordt gevoerd.
Worden beide vragen positief beantwoord, dan is sprake van diversiteit van procedures.
Bij diversiteit van procedures verstrek je een volgende toevoeging voor hetzelfde rechtsbelang uitsluitend voor ‘procedure’ met de toelichting ‘advies onder bereik van ….’ .
Als er twee afzonderlijke toevoegingen zijn verstrekt kan bij vaststelling van de vergoeding wel sprake zijn van samenhang (art. 11 en 21 Bvr) als beide zaken (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld.