ECLI:NL:RVS:2024:2602

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
202204688/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wijziging politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 15 juli 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had op 26 augustus 2021 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om wijziging van politiegegevens in een mutatierapport, waarin stond dat op 30 september 2020 politieambtenaren naar zijn woning waren gegaan in verband met een melding van bedreiging. [appellant] betwistte de juistheid van deze registratie en stelde dat de politieambtenaren onvolledige en onjuiste informatie hadden vastgelegd. De korpschef wees het verzoek af, stellende dat de registratie rechtmatig was en dat de politieambtenaren correct hadden gehandeld. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat de registratie onjuist was en bevestigde de afwijzing van de korpschef.

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn standpunt dat de registratie onjuist is en verzoekt hij om inzage in alle relevante stukken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de korpschef de gegevens niet hoefde te wijzigen. De Afdeling stelt vast dat de registratie voornamelijk professionele indrukken en conclusies van de politieambtenaren bevat, en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de feitelijke gegevens onjuist zijn. Het verzoek om een dwangsom wordt afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

202204688/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 15 juli 2022 in zaak nr. 21/3916 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2021 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om wijziging van politiegegevens afgewezen.
Bij uitspraak van 15 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft een nader stuk ingediend.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ten aanzien van de op de zaak betrekking hebbende politiemutaties.
Bij beslissing van 1 december 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de Afdeling het verzoek toegewezen.
[appellant] heeft tijdens de zitting van de Afdeling toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2023, waar [appellant] en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. T. Gillhaus en mr. P.G.M. van der Voorn, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 26 augustus 2021 een verzoek ingediend bij de korpschef om wijziging van politiegegevens in het mutatierapport met kenmerk PL0900-2020318879-1 op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg). In dit mutatierapport is weergegeven dat op 30 september 2020 politieambtenaren naar de woning van [appellant] zijn gegaan in verband met een melding van bedreiging. Volgens [appellant] is de registratie onjuist en onvolledig.
2.       De korpschef heeft met het besluit van 10 september 2021 het verzoek van [appellant] afgewezen. Volgens [appellant] hebben de politieambtenaren hun bevindingen gemuteerd. Zij hebben meerdere mensen op straat gesproken en deze hadden niet gezien wat er in de woning was gebeurd. De registratie is volgens de korpschef niet onjuist. Dat de politieambtenaren meer hadden moeten doen en sneller hadden moeten optreden volgens [appellant], valt buiten de reikwijdte van een verzoek om toepassing van artikel 28 van de Wpg, aldus de korpschef. De gegevens in de registratie zijn volgens de korpschef overeenkomstig artikel 3 van de Wpg rechtmatig verkregen en verwerkt. Volgens de korpschef is niet gebleken dat de gegevens feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt.
3.       De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling, geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mutatie met registratienummer PL0900-2020318879-1 onjuist is. Volgens de rechtbank betreft het deel van de registratie dat er een bedreiging in de woning heeft plaatsgevonden, een conclusie van een politiemedewerker en dit kan niet met toepassing van artikel 28 van de Wpg worden gewijzigd. Ook heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de registraties van de feiten op zichzelf onjuist zijn. Dat er volgens [appellant] wel getuigen aanwezig waren bij het voorval, maakt niet dat de registratie onjuist is, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderdeel van de registratie dat de ruzie zich in de woning heeft afgespeeld een conclusie is van een politiemedewerker. Hij voert daartoe aan dat de feiten en omstandigheden niet juist in de registratie zijn opgenomen.
Ook verzoekt [appellant] de Afdeling om de korpschef op te dragen hem kennis te laten nemen van alle schriftelijke stukken en de processen-verbaal die gaan over de gebeurtenis van 30 september 2020. Hij heeft namelijk nooit een goede inzagemogelijkheid gehad in de zin van artikel 25 van de Wpg, aldus [appellant].
Tot slot verzoekt [appellant] om een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 30.000,00, totdat de korpschef aan zijn verzoek van 26 augustus 2021 voldoet.
Beoordeling
4.1.    In hoger beroep gaat het over de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mutatie met registratienummer PL0900-2020318879-1 onjuist is. Het verzoek van [appellant] om de korpschef op te dragen hem kennis te laten nemen van alle schriftelijke stukken en de processen-verbaal die gaan over de gebeurtenis van 30 september 2020, valt daarom buiten de omvang van deze procedure. Deze mutatie is onderdeel van het besluit tot afwijzing van een inzageverzoek dat onderwerp van het geschil is in zaak nr. 202202718/1/A3. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2478, hierover geoordeeld.
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:807), is het in artikel 28, eerste lid, van de Wpg neergelegde correctierecht niet bedoeld om indrukken, meningen en conclusies waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor zover verzoeken betrekking hebben op feitelijke gegevens, is het aan de verzoeker om aannemelijk te maken dat deze gegevens onjuist zijn.
4.3.    Gelet op de bewoordingen is de Afdeling van oordeel dat er in de mutatie met registratienummer PL0900-2020318879-1 alleen professionele indrukken, meningen of conclusies zijn opgenomen. De registratie is een weergave van de indrukken en conclusies van de politieambtenaren die zijn afgegaan op een melding van ruzie in een woning. Voor zover in dit verslag feitelijke gegevens staan, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat deze onjuist zijn. [appellant] vindt de melding onvolledig en heeft uitgebreid uiteengezet waarom hij dat vindt, maar deze gegevens zijn gebaseerd op hoe de politieambtenaren nadat de melding is gedaan de situatie hebben ervaren en hoe zij hebben gehandeld. Of de melding inhoudelijke juist is of niet is niet relevant, nu vaststaat dat de melding is gedaan. De rechtbank heeft dan ook, gelet op het onder 4.2. weergegeven toetsingskader, terecht geoordeeld dat de korpschef de gegevens niet hoefde te wijzigen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Het verzoek om een dwangsom wordt daarom afgewezen. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
85-1072