202205346/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2022 in zaak nr. 20/4054 in het geding tussen:
[appellant],
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2020 heeft de raad de aan [appellant] toegekende toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand met het kenmerk 4MM8737 ingetrokken.
Bij besluit van 5 juni 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 oktober 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. Beukers, advocaat te Bussum, en de raad, vertegenwoordigd door C. de Jong en mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De raad verleent toevoegingen voor rechtsbijstand. De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). Daarnaast heeft de raad beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage. Die bijlage hoort bij deze uitspraak.
2. [appellant] is advocaat en nam deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaande aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
3. De dochter van [persoon A] en [persoon B] is door haar ex-vriend vermoord. [appellant] heeft aan [persoon A] en [persoon B] rechtsbijstand verleend. De raad heeft voor de rechtsbijstand aan [persoon B] een toevoeging verleend met zaakcode O013 (gewelds- en zedenmisdrijven met ernstig letsel) en met kenmerk 4MM8737. Deze zogenoemde paraplutoevoeging is volgens de werkinstructie "O013 gewelds- en zedenmisdrijven met ernstig letsel" bedoeld voor het slachtoffer of diens nabestaande(n) in een strafzaak of het vorderen van (aanvullende) schadevergoeding in een civiele procedure bij ernstige gewelds- of zedenmisdrijven met een bekende verdachte. Een toevoeging met code O013 geldt volgens de werkinstructie "O013 gewelds- en zedenmisdrijven met ernstig letsel" voor alle advieswerkzaamheden met betrekking tot de problematiek bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven en de eerste procedure die hieruit voortvloeit. De rechtsbijstand aan slachtoffers kan uit verschillende werkzaamheden bestaan, zoals voeging in het strafproces als benadeelde partij, bijstand bij het slachtoffergesprek en inzage in het strafdossier, het uitoefenen van spreekrecht en een civiele procedure tot schadevergoeding. De raad heeft voor de rechtsbijstand aan [persoon A] een toevoeging met kenmerk 4MN4578 verleend, eveneens met zaakcode O013. Op 17 februari 2020 heeft [appellant] een aanvraag tot vaststelling van de vergoeding voor de rechtsbijstand ingediend. Bij besluit van 27 maart 2020 heeft de raad de toevoeging met het kenmerk 4MM8737 ingetrokken, omdat de werkzaamheden waarvoor de toevoeging is aangevraagd volgens de raad vallen onder het bereik van de toevoeging met het kenmerk 4MN4578. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 juni 2020 ongegrond verklaard.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van één rechtsbelang. Er bestaat daarom geen recht op een tweede toevoeging. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het doel en beoogd eindresultaat van [persoon B] en [persoon A] is dat hun eigen vordering wordt toegewezen. De rechtbank is echter van oordeel dat de belangen van de rechtszoekenden dusdanig met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van onderscheiden rechtsbelangen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de vorderingen nauw met elkaar samenhangt, en de vorderingen die [persoon B] en [persoon A] hebben ingediend niet dusdanig van elkaar verschillen dat gesproken kan worden van onderscheiden rechtsbelangen. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat niet voldoende gesteld en onderbouwd is dat het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de vorderingen en rechtsbijstand dusdanig verschilt dat niet langer sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Dat de grondslagen van de diverse schadeposten op onderdelen verschillen, maakt niet dat geen sprake kan zijn van hetzelfde rechtsbelang. De omvang van de door de advocaat te verrichten werkzaamheden is een bijkomende maatstaf zonder zelfstandige betekenis. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel geen bespreking behoeft, omdat de rechtbank vol heeft getoetst of sprake is van hetzelfde rechtsbelang.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
4.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van hetzelfde rechtsbelang bij [persoon A] en [persoon B]. Uit het beleid van de raad en de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:58, volgt dat voor de afbakening van het begrip rechtsbelang bepalend is wat het doel en beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand in combinatie met het onderliggende feitencomplex. In de werkinstructie van de raad bij artikel 11 van het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) is opgenomen dat sprake is van verknochtheid indien meerdere rechtszoekenden gezamenlijk één vordering instellen, wat hier niet het geval is. De overweging van de rechtbank dat de vorderingen benadeelde partijen op bepaalde punten hetzelfde zijn en dat het feitencomplex dat aan de vorderingen ten grondslag ligt nauw met elkaar samenhangt kan volgens [appellant] geen stand houden. [persoon A] en [persoon B] hebben een zelfstandig recht op toewijzing van hun eigen vordering benadeelde partij. Alle schadeposten, en de te vorderen shockschade en inkomstenderving in het bijzonder, moeten apart worden opgesteld en met bewijsstukken worden onderbouwd. [persoon A] en [persoon B] hebben een eigen belang bij hun vordering en de rechtbank in de strafrechtelijke procedure kan ook verschillend oordelen over de vorderingen benadeelde partij. [persoon A] en [persoon B] zijn bovendien aan het begin van de hogerberoepsfase van de strafzaak uit elkaar gegaan en geen partners meer. 4.2. De raad kan, gelet op artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, indien er sprake is van één rechtsbelang, met één toevoeging volstaan. Dit is, gelet op de tekst van die wettelijke bepalingen, anders indien er sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie. Het gaat dus in de eerste plaats om de vraag of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als dat waarvoor eerder een toevoeging is verleend. Als dat zo is, moet vervolgens worden bezien of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:155). 4.3. Bij de beoordeling van de vraag, of een aanvraag om een toevoeging betrekking heeft op een rechtsbelang terzake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging, komt de raad beoordelingsruimte toe. De bestuursrechter gaat na of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter ook nagaan of de raad redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
4.4. De raad heeft de beoordelingsruimte ingevuld met beleid, dat is neergelegd in werkinstructie "Bereik". Volgens paragraaf 1.2 van deze werkinstructie is voor de afbakening van het begrip rechtsbelang bepalend wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand in combinatie met het onderliggende feitencomplex. Verder is in de werkinstructie onder meer opgenomen dat bij een samenstel van belangen moet worden beoordeeld of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben. Aan partners en minderjarige gezinsleden die een geschil hebben met een derde wordt volgens de werkinstructie één toevoeging verstrekt, omdat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. In uitzonderlijke gevallen, waarbij duidelijk sprake is van gescheiden rechtsbelangen, kunnen twee toevoegingen worden verstrekt. Aan minderjarige slachtoffers of nabestaanden uit één gezin wordt één toevoeging verstrekt, omdat het onderwerp en feitencomplex bij een voeging of een civiele vordering hetzelfde is voor de wettelijk vertegenwoordiger en de minderjarige familieleden.
4.5. Voor de vraag of sprake is van hetzelfde rechtsbelang, moet dus worden gekeken naar het doel en het beoogde eindresultaat van de rechtsbijstand, in combinatie met het onderliggende feitencomplex. Zoals de Afdeling bij uitspraak van vandaag in zaak nr. 202205342/1/A2, ECLI:NL:RVS:2024:155 heeft overwogen, kan de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in beginsel op het standpunt stellen dat de rechtsbijstand aan partners en/of minderjarige familieleden op basis van een toevoeging met zaakcode O013 hetzelfde rechtsbelang betreft. Bij partners en/of minderjarige familieleden die slachtoffer of nabestaande zijn van hetzelfde strafbare feit is in zoverre sprake is van nagenoeg hetzelfde feitencomplex, dat zij gevolgen hebben ondervonden van hetzelfde misdrijf. Er kunnen tussen partners en/of minderjarige familieleden verschillen bestaan in de wijze waarop zij hun slachtofferrechten willen uitoefenen en de gevolgen die het strafbare feit voor hen heeft gehad. Hoewel het doel en beoogd eindresultaat van de rechtsbijstand in die zin niet identiek hoeft te zijn, is naar het oordeel van de Afdeling wel sprake van een samenstel van onzelfstandige rechtsbelangen. Dat partijen niet dezelfde rechten willen uitoefenen of een andere procesopstelling prefereren, staat daarbij niet in de weg aan het oordeel dat sprake is van één rechtsbelang. Naar het oordeel van de Afdeling is het bij vorderingen van partners en/of minderjarige familieleden, anders dan bij de overige werkzaamheden die op basis van een toevoeging met zaakcode O013 worden verricht, wel mogelijk dat sprake is van zelfstandige rechtsbelangen. Naar het oordeel van de Afdeling moet de aard van de vordering daarbij dusdanig verschillend zijn dat de rechtsbijstandsverlener werkzaamheden van een wezenlijk andere aard moet verrichten. In een dergelijk geval is niet langer sprake van hetzelfde beoogde doel en eindresultaat en een nagenoeg gelijkend feitencomplex. De advocaat moet aannemelijk maken dat sprake is van werkzaamheden van een wezenlijk andere aard. Het gegeven dat de omvang van de werkzaamheden voor de advocaat verschillend is, is daarbij geen doorslaggevend element (vergelijk: de uitspraak van 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3582). 4.6. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van hetzelfde rechtsbelang bij [persoon A] en [persoon B]. De O013-toevoegingen die zijn verleend aan [appellant] voor de rechtsbijstand aan [persoon A] en [persoon B] zijn verleend voor de rechtsbijstand in hoger beroep. [appellant] heeft zich in zijn bezwaarschrift van 16 april 2020 op het standpunt gesteld dat [persoon A] en [persoon B] geen partners meer zijn, omdat zij van elkaar zijn gescheiden. Op de zitting van de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat [persoon B] en [persoon A] zijn gescheiden aan de beginfase van het hoger beroep in de strafzaak. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 27 september 2019 arrest gewezen. In de pleitnota overgelegd op de zittingen van het gerechtshof op 10, 12 en 13 september 2019 ter uitoefening van het spreekrecht bewijs en straf en de toelichting vordering benadeelde partij, heeft [appellant] de standpunten van [persoon A] en [persoon B] zo veel mogelijk gezamenlijk verwoord. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad er onder die omstandigheden van uit kunnen gaan dat [persoon A] en [persoon B] ten tijde van het verlenen van de rechtsbijstand partners waren in de zin van de werkinstructie Bereik. Daarmee is in beginsel sprake van hetzelfde rechtsbelang. [appellant] heeft namens [persoon A] en [persoon B] het spreekrecht bewijs en straf uitgeoefend en heeft zich opnieuw gevoegd voor vergoeding van schade voor zover deze door de rechtbank niet-ontvankelijk was verklaard. Voor [persoon B] heeft [appellant] verzocht om vergoeding van kosten voor acupunctuur ter hoogte van € 47,50, om vergoeding van reiskosten ter hoogte van € 100,00, en om immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 17.500,00. Voor [persoon A] heeft [appellant] verzocht om vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 18.088,90, in verband met reiskosten, kosten van rechtsbijstand, kosten van de uitvaart, kosten van een niet-genoten vliegreis van het overleden slachtoffer en de minderjarige kleindochter van [persoon A] en [persoon B], en kosten voor advies over het gezag van de minderjarige kleindochter. [appellant] heeft verder ook voor [persoon A] verzocht om vergoeding van immateriële schade, ter hoogte van € 17.500,00. Hoewel [appellant] voor [persoon A] en [persoon B] ten dele om vergoeding van verschillende schadeposten heeft verzocht, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen werkzaamheden van een wezenlijk andere aard heeft verricht. Dat sprake is van verschillende materiële schadeposten bij [persoon A] en [persoon B] is daarvoor onvoldoende. Met betrekking tot de verzochte immateriële schadevergoeding betrekt de Afdeling dat [appellant] in de overgelegde toelichting op de vordering benadeelde partij een gezamenlijke toelichting op de immateriële schade heeft gegeven voor [persoon A] en [persoon B]. Bovendien heeft [appellant] daarin een algemene juridische onderbouwing van de immateriële schade opgenomen, waarmee niet aannemelijk is geworden dat werkzaamheden zijn verricht die sterk gebonden zijn aan de feiten en omstandigheden van de ene dan wel de andere benadeelde partij.
Het betoog slaagt niet.
Evenredigheidsbeginsel
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank onvoldoende meegewogen heeft welk effect de besluitvorming van de raad op het kantoor van [appellant] heeft gehad en nog altijd heeft. [appellant] wordt onevenredig hard geraakt indien er voor verschillende partijen vorderingen dienen te worden opgesteld en rechtsbijstand wordt verleend zonder dat er een aparte toevoeging wordt verstrekt. De vorderingen tussen [persoon A] en [persoon B] kenden grote verschillen. Als gevolg van de scheiding heeft [appellant] met hen gescheiden besprekingen gevoerd. [appellant] heeft bovendien jarenlang één toevoeging per gezinslid aangevraagd. Op 7 oktober 2019, 18 december 2019 en 17 februari 2020 heeft de raad bij het kantoor van [appellant] steekproeven in het kader van de High Trust-programma uitgevoerd. Door medewerkers van de raad is bij deze steekproeven aangegeven dat de uitvoering van het beleid omtrent hetzelfde rechtsbelang is aangescherpt, en op de zitting bij de rechtbank is dit door de gemachtigden van de raad bevestigd. Aan [appellant] is geen wijziging van beleid kenbaar gemaakt, en dit is ook bij de specialisatievereniging Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) niet bekend gemaakt. De raad heeft bij eerdere steekproeven de vergoeding ook niet ingetrokken omdat sprake zou zijn van hetzelfde rechtsbelang bij familieleden.
5.1. Op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wrb kan de raad een toevoeging wijzigen, beëindigen of intrekken, indien blijkt dat een andere toevoeging mede het rechtsbelang omvat waarvoor de toevoeging is verleend. Zoals is overwogen onder 4.6, bestond geen recht op een aparte toevoeging voor de rechtsbijstand aan [persoon B]. De raad was dus bevoegd om de toevoeging in te trekken. Artikel 33, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wrb is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat de raad op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden kan afzien van herziening van de vastgestelde vergoeding.
5.2. Anders dan [appellant] betoogt, leest de Afdeling in de zittingsaantekeningen van de rechtbank in de zaaknummers AWB 20/4023, AWB 20/4024, AWB 20/4025 en AWB 20/4027 niet dat door de raad is aangegeven dat ten aanzien van rechtsbelang sprake is van een beleidswijziging. De zittingsaantekeningen gaan over samenhang en niet over rechtsbelang, waarbij ten aanzien van samenhang is opgemerkt dat door de raad genuanceerder naar de feiten wordt gekeken. De raad heeft tijdens de behandeling ter zitting bij de Afdeling aangegeven dat op 1 april 2019 in de werkinstructie "Bereik" is toegevoegd dat in beginsel één toevoeging wordt verstrekt bij minderjarige slachtoffers en nabestaanden, maar dat dit een verduidelijking en geen nieuw beleid betreft. In civiele zaken, waar de rechtsbijstand op basis van zaakcode O013 toebehoort, gold reeds dat voor partners en minderjarige familieleden in beginsel wordt uitgegaan van één rechtsbelang. [appellant] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat bij hem sprake is geweest van een andere uitvoeringspraktijk. Dat eerdere steekproeven geen aanleiding zijn geweest voor wijziging van de vergoeding op dit punt is daarvoor onvoldoende, omdat bij een steekproef slechts een gedeelte van de vergoedingen wordt bekeken. Daarbij betrekt de Afdeling dat, hoewel zij begrijpt dat [appellant] het bezwaarlijk vindt dat hij slechts aanspraak heeft op één forfaitaire vergoeding, die omstandigheid de intrekking nog niet onevenredig maakt, en de omstandigheid dat uit de overlegde stukken blijkt dat de werkzaamheden voor [persoon B] en [persoon A] wel vergelijkbaar van aard waren. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de raad vanwege bijzondere omstandigheden niet tot de intrekking van de toevoeging met het kenmerk 4MM8737 heeft mogen komen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover aangevallen.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
480-1014
BIJLAGE
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
a. wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend;
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;
[…].
Artikel 32
De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Artikel 33
1. Het bestuur kan de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien:
[…]
d. blijkt dat een andere toevoeging mede omvat het rechtsbelang waarvoor de toevoeging is verleend.
[…]
Werkinstructie Bereik, hoofdstuk 1
[…].
1.2 Rechtsbelang
Het rechtsbelang is het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt en dat hem rechtstreeks en individueel aangaat (artikel 1 Brt). Bepalend voor de afbakening van het begrip is wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand in combinatie met het onderliggende feitencomplex. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend (zie ook ‘na LAT aanvraag reguliere toevoeging’). Ook maakt het voor de beoordeling niet uit of aanvrager eisende dan wel verwerende partij is.
Is er sprake van een samenstel van belangen, dan beoordeel je of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben. Is dit het geval, dan verstrek je aparte toevoegingen voor advies c.q. procedure. Als de belangen zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van zelfstandige rechtsbelangen, dan verstrek je één toevoeging.
Uiteraard kan een bepaald rechtsbelang leiden tot meerdere rechtsvragen, maar dat gegeven op zich levert geen grond om voor ieder van die rechtsvragen afzonderlijk een toevoeging te verstrekken. Bijvoorbeeld: het verbreken van een relatie tussen twee partners met minderjarige kinderen kan bijvoorbeeld rechtsvragen opleveren over alimentatie, gezag en omgang. Zolang voor deze rechtsvragen geen aparte procedures (zie paragraaf 1.3) aanhangig zijn gemaakt verstrek je één toevoeging.
Als er meerdere aanvragen voor advieswerkzaamheden voor hetzelfde rechtsbelang worden ingediend, dan verstrek je één toevoeging voor advies c.q. procedure en wijs je de andere aanvragen af op bereik van die toevoeging. Ook als er meerdere wederpartijen zijn kan er nog steeds sprake zijn van één rechtsbelang ( ECLI:NL:RVS:2011:BT8592). Bijvoorbeeld: Een hennepplantage wordt ontmanteld. De woningbouwvereniging wenst daarom de huurovereenkomst te ontbinden, de energiemaatschappij vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad en de gemeente beëindigt de bijstandsuitkering. Zolang voor deze rechtsvragen geen aparte procedures (zie paragraaf 1.3) aanhangig zijn gemaakt verstrek je één toevoeging. 1.2.1 Bereik: meerdere rechtzoekenden/ partners / gezinsleden
Aan partners/minderjarige gezinsleden die een geschil hebben met een derde verstrek je één toevoeging, omdat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. De andere aanvraag wordt afgewezen op bereik. Het feit dat aanvragers verschillende rechtssubjecten zijn doet niet ter zake (ECLI:NL:RVS:2012:BX5992). Het maakt daarbij ook niet uit of de aanvragen door dezelfde advocaat of door verschillende advocaten worden ingediend. Bijvoorbeeld kort geding ontruiming gezamenlijke huurwoning. In uitzonderlijke gevallen, wanneer duidelijk sprake is van gescheiden rechtsbelangen kun je twee toevoegingen verstrekken. Je geeft daarbij aan dat er sprake is van een groepstoevoeging. Je zet in GRAS "ind.groep" op J en je geeft bij inhoudelijke toelichting de code SH (samenhang) op met het Graskenmerk van het andere dossier. Groepstoevoeging en samenhang geldt ook voor aanvragen van meerderjarige kinderen.
Is sprake van tegenstrijdige belangen, dan moeten de partijen door verschillende advocaten, niet-kantoorgenoten, bijgestaan worden, zie regel 15 Gedragsregels advocatuur 2018 (bijv. ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2585). Je verstrekt in dat geval per partij een toevoeging. Minderjarige slachtoffers c.q. nabestaanden
Als minderjarigen uit één gezin hetzelfde rechtsprobleem hebben en het verweer of de vordering van de advocaat voor allen (vrijwel) gelijk is, dan verstrek je één toevoeging op naam van de wettelijk vertegenwoordiger. Deze toevoeging geldt zowel voor de minderjarige slachtoffers als de wettelijk vertegenwoordiger. De wettelijk vertegenwoordiger is procespartij namens de minderjarige. Bij een voeging of een civiele vordering zijn het onderwerp en het feitencomplex hetzelfde voor de wettelijk vertegenwoordiger en minderjarigen. Er is sprake van één rechtsbelang.
[…]
1.3 Diversiteit van procedures
Als de aanvraag betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang waarvoor eerder een toevoeging is verleend, dan toets je de aanvraag vervolgens aan het criterium ‘diversiteit van procedures’. Als er sprake is van meerdere procedure-instanties, verstrek je in de meeste gevallen een nieuwe toevoeging. Bijvoorbeeld in een bestuursrechtelijke kwestie kan voor één rechtsbelang een bodemprocedure aanhangig zijn gemaakt bij het bestuursorgaan, en daarnaast kan een voorlopige voorziening zijn verzocht bij de voorzieningenrechter.
Je toetst of:
op de eerder afgegeven toevoeging een procedure is gevoerd, én
op de gevraagde toevoeging daadwerkelijk een procedure bij een andere instantie wordt gevoerd.
Worden beide vragen positief beantwoord, dan is sprake van diversiteit van procedures.
Bij diversiteit van procedures verstrek je een volgende toevoeging voor hetzelfde rechtsbelang uitsluitend voor ‘procedure’ met de toelichting ‘advies onder bereik van ….’ .
Als er twee afzonderlijke toevoegingen zijn verstrekt kan bij vaststelling van de vergoeding wel sprake zijn van samenhang (art. 11 en 21 Bvr) als beide zaken (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld.