ECLI:NL:RVS:2024:2588

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
202302458/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van twijfel aan identiteit en nationaliteit van de appellant

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. [appellant], geboren in Guinee in 1983 en sinds 1999 in Nederland, had eerder een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd verkregen. Hij diende zijn eerste naturalisatieverzoek in 2017 in, dat in 2019 werd afgewezen. Na een tweede verzoek in 2020, dat ook werd afgewezen, ging hij in beroep. De staatssecretaris had twijfels over de identiteit en nationaliteit van [appellant], gebaseerd op een leeftijdsonderzoek uit 2001 en de documenten die hij had overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de identiteit van [appellant]. De overgelegde documenten, waaronder een Guinees paspoort en identiteitskaarten, waren niet voldoende om de twijfels weg te nemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat er een deugdelijk identificatieproces had plaatsgevonden voorafgaand aan de afgifte van zijn documenten. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris mocht afzien van het horen van [appellant] in bezwaar, omdat er geen nieuwe feiten of argumenten waren aangevoerd. De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202302458/1/V6.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 2 maart 2023 in zaak nr. 22/3303 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2022 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 23 mei 2022 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 februari 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Laros, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] stelt afkomstig te zijn uit Guinee en geboren te zijn op [geboortedatum] 1983. Hij is sinds 1999 in Nederland. De staatssecretaris heeft hem met ingang van 15 juni 2007 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet. [appellant] heeft voor het eerst op 11 april 2017 een naturalisatieverzoek ingediend. Bij besluit van 24 januari 2019 heeft de staatssecretaris dit verzoek afgewezen. [appellant] heeft op 18 mei 2020 opnieuw een verzoek ingediend. Deze procedure gaat over dit verzoek (hierna: het verzoek). Op het moment van het indienen van het verzoek beschikte [appellant] over een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit heeft [appellant] de volgende documenten overgelegd:
-         een Guinese identiteitskaart, afgegeven op 22 februari 2012;
-         een kleurenkopie van een Guinees paspoort, afgegeven op 28 april 2012 en, na verlenging bij de ambassade in Brussel, geldig tot 18 juli 2023;
-         een kopie van een niet-gelegaliseerd uittreksel geboorteregister met nr. 158, afgegeven op 2 februari 2015, en een kopie van een onderliggende niet gelegaliseerde Jugement supplétif met nr. 58 van 30 januari 2015;
-         een origineel uittreksel geboorteregister met nr. 337, afgegeven op 4 juni 2015, en een kopie van een onderliggende Jugement supplétif met nr. 813 van 2 juni 2015;
-         een kopie uittreksel geboorteregister nr. 20.04, afgegeven op 20 juli 2015 en een originele onderliggende Jugement supplétif met nr. 17928 van 16 juli 2015;
-         een consulaire Guinese identiteitskaart, afgegeven door de Guinese ambassade in Brussel op 7 juni 2016;
-         een bewijs van een aanvraag van een nieuw paspoort, afgegeven op 5 september 2016;
-         een verklaring van de Guinese ambassade van 19 januari 2017 waaruit volgt dat de Guinese ambassade onbevoegd is om paspoorten uit te reiken;
-         een woonverklaring uit Guinee, afgegeven op 8 september 2018 in Boké;
-         een uittreksel geboorteregister met nr. 1743, afgegeven op 10 september 2018, en een onderliggende Jugement supplétif met nr. 3441, afgegeven op 30 augustus 2018;
-         een Guinees paspoort, afgegeven op 11 september 2018;
-         Getoonde bladzijden van in- en uitreisstempels in een oud paspoort, die corresponderen met de datum van de reis die [appellant] in Guinee zou hebben gemaakt voor het nieuwe paspoort;
-         Certificat de résidence van 8 september 2018;
-         Tickets van een vlucht naar Guinee;
-         Foto's van [appellant] bij de hogere rechtbank in Conakry, waarop hij het Jugement supplétif nr. 3441 toont;
-         een niet-gelegaliseerde attestation d'authentification van 9 juli 2019;
-         een gelegaliseerde attestation d'authentification van 6 november 2019.
2.1.    De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat hij twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De staatssecretaris heeft deze twijfel gebaseerd op een leeftijdsonderzoek dat in een eerdere door [appellant] gevoerde asielprocedure heeft plaatsgevonden. Uit het verslag van het leeftijdsonderzoek van 23 januari 2001 volgt dat [appellant] ten tijde van zijn eerste asielaanvraag in 1999 meerderjarig was en niet minderjarig zoals hij stelde. [appellant] heeft hiertegen geen contra-expertise laten verrichten. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] de twijfel aan zijn identiteit en nationaliteit niet heeft weggenomen met het overleggen van de hiervoor onder 2 genoemde stukken. Volgens de staatssecretaris zijn het uittreksel uit het geboorteregister, afgegeven op 10 september 2019, en het Jugement supplétif nr. 3441, afgegeven op 30 augustus 2018, niet bevoegd opgemaakt en afgegeven, omdat [appellant] al eerder andere uittreksels uit het geboorteregister of kopieën daarvan heeft overgelegd. Een geboorte kan volgens de staatssecretaris in Guinee maar eenmaal worden geregistreerd.
2.2.    Bureau Documenten (hierna: BD) heeft de documenten onderzocht en over het paspoort dat is afgegeven op 28 april 2012 geconcludeerd dat geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid, omdat [appellant] een kleurenkopie heeft overgelegd. BD heeft de identiteitskaarten, afgegeven op 22 februari 2012 en 7 juni 2016, echt bevonden, maar volgens BD kan niet worden vastgesteld of deze bevoegd zijn afgegeven. Ook kan niet worden vastgesteld of de identiteitskaart, afgegeven op 7 juni 2016, inhoudelijk juist is. De conclusie van BD over het paspoort dat is afgegeven op 11 september 2018, is dat dit echt is, maar dat niet kan worden vastgesteld op basis van welke documenten het is afgegeven. Om die reden doet BD geen uitspraak over de opmaak en afgifte van het document. Volgens de staatssecretaris heeft [appellant] de twijfel aan zijn identiteit en nationaliteit niet weggenomen met het overleggen van de hierboven genoemde documenten, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat er een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de afgifte ervan.
Uitspraak rechtbank
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen wegens twijfel aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] de twijfel over zijn leeftijd met de door hem overgelegde documenten niet heeft weggenomen, omdat niet bekend is op basis van welke brondocumenten het paspoort, afgegeven op 28 april 2012, en de identiteitskaart, afgegeven op 22 februari 2012, zijn opgesteld. Volgens de rechtbank bestaat er gelet op het leeftijdsonderzoek twijfel over de door [appellant] opgegeven geboortedatum van 10 juni 1983. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [appellant] weliswaar zijn geboortedatum tardief heeft laten vaststellen, maar dat uit het door hem overgelegde Jugement supplétif met nr. 3441 van 30 augustus 2018 niet blijkt of het tardief registreren van geboortedata in Guinee mogelijk is. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat uit de communicatie tussen de gemeente Vlissingen en de staatssecretaris niet kan worden opgemaakt dat aan [appellant] de toezegging is gedaan dat er niet zou worden getwijfeld aan zijn geboortedatum. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij mocht afzien van het horen van [appellant] in bezwaar.
Vertrouwensbeginsel
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. [appellant] voert aan dat hij ervan mocht uitgaan dat Team Bewijsnood van de Immigratie- en Naturalisatiedienst de opvatting van de staatssecretaris vertolkte. Volgens [appellant] blijkt uit de correspondentie van 17 maart 2020 tussen de gemeente Vlissingen en Team Bewijsnood dat Team Bewijsnood niet heeft getwijfeld aan de geboortedatum van [appellant], omdat Team Bewijsnood dit in de e-mail niet expliciet heeft benoemd.
4.1.    Naar aanleiding van het standpunt van de staatssecretaris in de schriftelijke uiteenzetting dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen door de werking van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, overweegt de Afdeling het volgende. In haar uitspraak van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1400, onder 3.2, is de Afdeling ingegaan op eerdere rechtspraak van de Hoge Raad over het vertrouwensbeginsel. Volgens de Afdeling volgt uit deze rechtspraak niet dat bij het verlenen van het Nederlanderschap door naturalisatie de toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) is uitgesloten. Er is in zoverre dus geen beletsel om inhoudelijk in te gaan op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.
4.2.    De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 7, eerste lid, van de RWN. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3326, onder 7.2, volgt de documenteis niet uit artikel 7, eerste lid, van de RWN, maar uit de Handleiding RWN, paragraaf 3.5.5 van het beleid voor artikel 7 van de RWN, zoals deze luidde ten tijde van het besluit op bezwaar van 23 mei 2022. De staatssecretaris moet bij de toepassing van dit beleid de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwensbeginsel, in acht nemen. De Afdeling komt hierna toe aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog van [appellant].
4.3.    Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, en 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2606, moeten voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen worden doorlopen. Allereerst moet de betrokkene aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte, de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
4.4.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat aan stap 1 niet wordt voldaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde correspondentie tussen de gemeente Vlissingen en Team Bewijsnood niet kan worden opgemaakt dat Team Bewijsnood aan [appellant] de toezegging heeft gedaan dat er niet zou worden getwijfeld aan zijn geboortedatum. De enkele omstandigheid dat de geboortedatum van [appellant] in de correspondentie niet wordt besproken, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.5.    Het betoog slaagt niet.
Heeft [appellant] zijn identiteit en nationaliteit aangetoond?
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn identiteit en nationaliteit niet buiten twijfel staan. Hij voert aan dat de gemeente Vlissingen hem in de Basisregistratie Personen (hierna: de brp) heeft geregistreerd met de geboortedatum 10 juni 1983 en dat de staatssecretaris daarom van die geboortedatum had moeten uitgaan. De gemeente Vlissingen heeft een verzoek van de staatssecretaris om de in de brp opgenomen geboortegegevens te heroverwegen, afgewezen. [appellant] voert verder aan dat hij verklaringen heeft overgelegd van de gemeente Boké in Guinee waaruit blijkt dat zijn eerdere geboorteaktes verloren zijn gegaan bij een brand in 2017. [appellant] stelt dat hij in persoon naar Guinee is gereisd voor een Jugement supplétif, zodat hij een nieuw paspoort kon aanvragen. In Guinee heeft hij twee getuigen gevonden die konden bevestigen dat hij op [geboortedatum] 1983 is geboren. Op basis van die verklaringen is een uittreksel uit het geboorteregister met nr. 1743 en een onderliggend Jugement supplétif met nr. 3441 afgegeven. Met deze documenten heeft hij in Guinee op 11 september 2018 een nieuw paspoort verkregen. [appellant] stelt dat dit paspoort na een deugdelijk identificatieproces door de bevoegde autoriteiten is verstrekt en de wijze van afgifte overeenkomt met wat er in het algemeen ambtsbericht Guinee van juni 2014 (hierna: het AA 2014) staat.
5.1.    De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris op grond van de bevindingen uit het leeftijdsonderzoek van 23 januari 2001, bevestigd op 15 juli 2004, mocht twijfelen aan de geboortedatum van [appellant]. Het is immers aan [appellant] om die bevindingen te betwisten door een contra‑expertise of andere stukken over te leggen. Dit heeft hij niet gedaan.
5.2.    Uit de Handleiding RWN, paragraaf 3.5.2 van het beleid voor artikel 7 van de RWN, zoals deze luidde ten tijde van het besluit op bezwaar, volgt dat de verlening van het Nederlanderschap in de regel plaatsvindt op basis van de inschrijving als ingezetene in de brp. Tegen deze achtergrond wijst [appellant] er terecht op dat de door hem overgelegde documenten zijn geaccepteerd door de gemeente Vlissingen als brondocumenten voor het opnemen van zijn persoonsgegevens in de brp. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat de staatssecretaris om die reden had moeten uitgaan van de juistheid van die gegevens. Uit de Handleiding RWN, paragraaf 3.5.3 van het beleid voor artikel 7 van de RWN, volgt immers dat, als er op goede gronden twijfel is gerezen, een verzoeker opnieuw originele gelegaliseerde of van apostille voorziene documenten moet overleggen. Omdat er in dit geval op goede gronden twijfel is gerezen, moest [appellant] opnieuw originele documenten overleggen en hoefde de staatssecretaris dus niet uit te gaan van de inschrijving in de brp.
5.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302, onder 5.7, moet de staatssecretaris, als er twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van de verzoeker, nagaan of de verzoeker de gerezen twijfel heeft weggenomen met de door hem overgelegde documenten, in dit geval onder meer een authentiek Guinees paspoort, afgegeven op 11 september 2018 en een authentieke identiteitskaart, afgegeven op 22 februari 2012. In dat kader zal de staatssecretaris moeten beoordelen of buiten twijfel uit de documenten volgt dat de daarin vermelde identiteit en nationaliteit juist zijn. De staatssecretaris mag daarbij niet zonder deugdelijke motivering voorbijgaan aan die documenten. De bewijswaarde van de overgelegde documenten is hierbij doorslaggevend.
Uit overweging 5.5 van de uitspraak van 29 november 2023 volgt verder dat de staatssecretaris niet zonder meer uit hoeft te gaan van de feiten die in de overgelegde authentieke documenten zijn vermeld. Bij het beoordelen of hij van deze feiten moet uitgaan, moet de staatssecretaris nagaan of voorafgaand aan de afgifte van de documenten een behoorlijk onderzoek in de vorm van een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. Als de staatssecretaris stelt dat er geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden, moet hij dit concreet onderbouwen. Om de staatssecretaris in staat te stellen hierover een standpunt in te nemen, mag hij van een verzoeker verlangen dat hij de onderliggende documenten overlegt, tenzij de verzoeker aannemelijk maakt dat hij dit niet kan en dat de staatssecretaris hem dit niet mag verwijten. Verder geldt dat de staatssecretaris in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet uitgaan.
5.4.    De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris met zijn motivering concreet heeft onderbouwd dat er in het geval van [appellant] geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden bij de aanvraag en afgifte van zijn documenten. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] de gerezen twijfels over zijn identiteit en nationaliteit niet heeft weggenomen met de door hem overgelegde documenten. De Afdeling licht dit hierna toe.
[appellant] heeft verklaard dat zijn geboorte in 2010 tardief is geregistreerd in Guinee. Hij heeft het door hem overgelegde paspoort, afgegeven op 28 april 2012, en de identiteitskaart, afgegeven op 22 februari 2012, verkregen op basis van deze geboorteregistratie. [appellant] heeft verder verklaard dat hij zijn geboorte opnieuw op grond van een Jugement supplétif moest laten registreren omdat het geboorteregister in 2017 verloren is gegaan bij een brand. Ter staving van deze stelling heeft hij een attestation d’authentification van 9 juli 2019 en een attestation d’authentification van 6 november 2019 overgelegd, waaruit volgt dat in 2017 een brand in het gemeentearchief in Boké heeft plaatsgevonden. De Afdeling volgt deze verklaring van [appellant] niet. [appellant] heeft namelijk in 2015, twee jaar voor de gestelde brand, in korte tijd drie uittreksels uit het geboorteregister verkregen met afgiftedata van 2 februari 2015, 4 juni 2015 en 20 juli 2015. Deze uittreksels hebben geen betrekking op de geboorteregistratie in 2010 maar op verscheidene nieuwe geboorteregistraties op basis van een afgegeven Jugement supplétif. [appellant] heeft niet uitgelegd waarom hij twee jaar vóór de brand geen uittreksel kon verkrijgen van de registratie van zijn geboorte in 2010 en een Jugement supplétif nodig had. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat het mogelijk is dat meerdere Jugements supplétifs worden afgegeven als deze terug zijn te voeren op dezelfde eerste registratie. Dat is hier niet het geval. [appellant] heeft daarom geen verklaring gegeven voor de meerdere geboorteregistraties. In 2018 heeft [appellant] om zijn nieuwste paspoort te verkrijgen, afgegeven op 11 september 2018, opnieuw een uittreksel uit het geboorteregister aangevraagd. [appellant] heeft ook hier niet toegelicht waarom hij voor het verkrijgen van dit paspoort een nieuw opzichzelfstaand uittreksel uit het geboorteregister heeft opgevraagd.
Uit het AA 2014, p. 15, volgt dat de ambtenaren van de burgerlijke stand in Guinee blootstaan aan corruptie, doordat zij zeer weinig salaris ontvangen. Documenten van de burgerlijke stand kunnen daardoor, hoewel zij op reglementaire wijze door het bevoegd gezag zijn afgegeven, op een frauduleuze manier zijn verkregen. In voetnoot 119 van het AA 2014 staat dat geboorteaktes overal te koop zijn. Gelet op de vele geboorteregistraties, de onduidelijke verklaringen van [appellant] over de verkrijgingswijze en de informatie uit het AA 2014, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de afgifte van de geboortebewijzen.
5.5.    Het betoog slaagt niet.
6.       Ten slotte betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris mocht afzien van het horen in bezwaar.
6.1.    Hoewel het horen een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarschriftprocedure, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. [appellant] heeft namelijk in bezwaar geen nieuwe feiten, omstandigheden of argumenten aangevoerd die voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten vormen om [appellant] te horen. De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat de staatssecretaris op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, mocht afzien van het horen van [appellant] in bezwaar.
6.2.    Ook dit betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Overeem, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Overeem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
899-1061
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
[…]
b.       het bezwaar kennelijk ongegrond is,
[…]
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op
voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die
daarom verzoeken.
[…]
Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap
Toelichting bij artikel 7
Paragraaf 3.5.2.
[…]
Als de overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor gegevens over ingezetenen in de BRP, worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in den regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving als ingezetene in de BRP. Wordt echter bij de gemeente een document overgelegd waaruit blijkt dat de BRP moet worden gewijzigd, dan wordt hiervoor zo mogelijk, zorg gedragen alvorens advies aan de IND wordt uitgebracht.
[…]
Paragraaf 3.5.3.
Als in het verleden al gelegaliseerde/van apostille voorziene (en soms tevens geverifieerde) documenten zijn overgelegd en verwerkt in de BRP of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel, moeten opnieuw originele gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten worden overgelegd.
Als aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek wordt gedaan.
Paragraaf 3.5.5.
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
[…]