202205709/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 september 2022 in zaken nrs. 21/5603 en 22/2087 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dongen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2021 heeft het college het verzoek van [appellante] voor het verstrekken van persoonsgegevens over de biologische vader van de zoon van [appellante], afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 januari 2022 heeft het college eenzelfde verzoek van [appellante], maar nu namens de zoon van [appellante], afgewezen.
Bij uitspraak van 9 september 2022 heeft de rechtbank de door [appellante] tegen de besluiten van 9 november 2021 en 19 januari 2022 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting op 29 april 2024 aan de orde gesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is de moeder van [kind]. [appellante] heeft bij het college de persoonsgegevens, waaronder de verblijfplaats, opgevraagd van [persoon], de biologische vader van [kind]. In een tweede verzoek heeft [appellante] namens [kind] de persoonsgegevens van [persoon] opgevraagd.
1.1. Het college heeft de verzoeken afgewezen, omdat [persoon] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor de verstrekking van de gegevens.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De bepalingen in de Wet basisregistratie personen (Wet brp) die hier aan de orde zijn geven het college geen mogelijkheid om een belangenafweging te maken en de persoonsgegevens aan [appellante] te verstrekken. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat ingevolge de Wet brp de gevraagde gegevens enkel aan een derde worden verstrekt voor zover het gebruik van die gegevens is voorgeschreven in een algemeen voorschrift, de derde voorafgaand schriftelijke toestemming heeft van de ingeschrevene over wie gegevens worden verstrekt of de verstrekking daarmee in overeenstemming is. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van één van deze omstandigheden.
Het door [appellante] aangevoerde Valkenhorst-arrest van de Hoge Raad van 15 april 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC1337) strekt volgens de rechtbank niet dusdanig ver dat [appellante] en [kind] op grond daarvan het recht hebben om de persoonsgegevens te krijgen. In dit arrest staat immers het recht van een geadopteerd kind centraal dat niet weet van wie het afstamt. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van [appellante] en [kind], kan het college de persoonsgegevens op grond van de Wet brp niet verstrekken. Het is juist het doel en de strekking van deze wet om de persoonsgegevens van een ieder te beschermen en deze enkel in bepaalde voorgeschreven gevallen aan een derde te verstrekken.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt in hoger beroep dat het Valkenhorst-arrest wel van toepassing is en dat het recht van een meerderjarig kind om te weten wie zijn vader is, prevaleert boven het recht van bescherming van persoonsgegevens. Daarnaast betoogt [appellante] dat het doel en de strekking van de Wet brp het onmogelijk maken om de persoonsgegevens van de biologische vader van [kind] te achterhalen. Verder voert [appellante] aan dat zij bij het proces dat zij in 1969 tegen [persoon] heeft gevoerd vanwege haar leeftijd en onervarenheid niet heeft aangedrongen op vermelding van de volledige persoonsgegevens van [persoon]. Volgens [appellante] was haar verzoek destijds toegewezen als zij dat wel had gedaan en kan dit haar nu niet worden tegengeworpen.
Wettelijk kader
4. Artikel 4.4, derde en vierde lid, van de Wet brp luiden:
"3. Uit het persoonsregister worden geen andere gegevens verstrekt dan:
a. gegevens als bedoeld in artikel 2.7;
b. gegevens uit vak 23 van de persoonskaart.
4. Op de verstrekking als bedoeld in het derde lid, is hoofdstuk 3, met uitzondering van de artikelen 3.1 tot en met 3.3, van overeenkomstige toepassing."
Artikel 3.6, eerste lid, van de Wet brp luidt: "Het college van burgemeester en wethouders verstrekt op verzoek van een derde aan hem gegevens voor zover:
a. het gebruik van die gegevens is voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift,
b. de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de ingeschrevene over wie gegevens worden verstrekt, of
c. de verstrekking in overeenstemming is met het tweede lid."
Beoordeling
5. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.6 tot en met 3.8 opgenomen overwegingen, zoals hierboven onder 2 verkort weergegeven, waarop dat oordeel is gebaseerd. Voor zover [appellante] een beroep heeft willen doen op het evenredigheidsbeginsel, kan dit beroep niet slagen. Daarbij komt dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om dit beroep toe te lichten.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
85-1104