ECLI:NL:RVS:2024:2461
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
Op 17 juni 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 9 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 16 november 2023 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Igdeli, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat de grieven van de vreemdeling niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid. De Afdeling verwees naar eerdere uitspraken, waaronder die van 6 juli 2022 en 12 juni 2024, en stelde vast dat de rechtspraak waar de vreemdeling zich op beroept, niet meer gevolgd kan worden na het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Toonen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.