202205166/1/R3.
Datum uitspraak: 12 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Toeda B.V. h.o.d.n. Coffeeshop Tuda Fruta (hierna: Tuda Fruta), gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2022 in zaak nr. 20/3472 in het geding tussen:
Tuda Fruta,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Luzac Onderwijs B.V. voor het tijdelijk vestigen van een school op het perceel Willem Ruyslaan 75 in Rotterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft het college het door Tuda Fruta daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2022 heeft de rechtbank het door Tuda Fruta daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Tuda Fruta hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Tuda Fruta heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 maart 2024, waar Tuda Fruta, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C], mr. E. Smits, advocaat te Rotterdam, en mr. R.M. van Opstal, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Luzac Onderwijs B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde D], bijgestaan door mr. D. op de Hoek, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 december 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het college heeft bij besluit van 4 februari 2020 een omgevingsvergunning verleend aan Luzac voor de tijdelijke vestiging van een school op het perceel. Tuda Fruta exploiteert een coffeeshop op de Chris Bennekerslaan 47 A/B. De vestiging van de school betekent dat de openingstijden van de coffeeshop op grond van het Rotterdamse coffeeshopbeleid 2013 (hierna: het coffeeshopbeleid) beperkt moeten worden. Deze uitspraak gaat over de vraag of het bezwaar wel of niet ontvankelijk is.
3. Het besluit is op 5 februari 2020 bekend gemaakt, wat betekent dat de bezwaartermijn van 6 februari 2020 tot en met 18 maart 2020 liep. Tuda Fruta heeft op 7 april 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat het college het bezwaar van Tuda Fruta daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 4 februari 2020 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt is en gepubliceerd is in het gemeenteblad van 13 februari 2020. Volgens de rechtbank komt het voor risico van Tuda Fruta dat zij niet tijdig bekend is geraakt met het besluit tot vergunningverlening. Ook uit het coffeeshopbeleid volgt geen verdergaande informatieverplichting. Het ligt op de weg van een ieder zich te informeren over voor hem van belang zijnde mededelingen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Zelfs als wordt aangenomen dat er in 2015 bepaalde toezeggingen zijn gedaan over communicatie rond de vestiging van scholen in de buurt, dan is nog niet duidelijk wat de inhoud van de toezeggingen precies is, zodat zij om die reden volgens de rechtbank niet kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
Hoger beroepsgronden
Verschoonbare termijnoverschrijding
5. Tuda Fruta betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. Volgens Tuda Fruta is het aan het college te wijten dat zij niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken. Het college had Tuda Fruta namelijk op de hoogte moeten stellen van de verlening van de vergunning. Dit had het college moeten doen op grond van het coffeeshopbeleid en omdat bij Tuda Fruta het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat dit zou gebeuren.
Ten eerste stelt Tuda Fruta dat in artikel 4.2.1 van het coffeeshopbeleid staat dat: "Op het moment dat een coffeeshop getroffen wordt door de afstandscriteria, wordt de exploitant schriftelijk over de gevolgen van de afstandscriteria geïnformeerd." Het college heeft dit niet gedaan.
Ten tweede stelt Tuda Fruta dat er tijdens een gesprek in 2015 is toegezegd dat Tuda Fruta op de hoogte gehouden zou worden van nieuwvestigingen van scholen in de buurt. In 2015 zou een andere, openbare, school zich in de buurt van Tuda Fruta vestigen. Dit is uiteindelijk niet doorgegaan. Naar aanleiding daarvan heeft er op 22 mei 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen Tuda Fruta en de gemeente. Volgens Tuda Fruta had dit gesprek als doel afspraken te maken om in de toekomst zo snel mogelijk geïnformeerd te worden over de eventuele komst van een school. Tijdens dit gesprek hebben [persoon A] en [persoon B] toegezegd dat Tuda Fruta op de hoogte gehouden zou worden van nieuwvestigingen van scholen in de buurt. Zij vertegenwoordigden het college en waren bevoegd deze afspraak te maken. In het besluit op bezwaar van 19 mei 2020 heeft het college erkend dat er een toezegging is gedaan, maar stelt daarbij dat die toezegging alleen ging over de vestiging van scholen die door de gemeente bekostigd worden en niet over een particuliere school zoals die van het Luzac. In het verweerschrift bij de rechtbank heeft het college het standpunt echter gewijzigd door te stellen dat de ambtenaren zich niet kunnen herinneren dat de toezegging is gedaan. Volgens Tuda Fruta maakt de getekende verklaring van [persoon C}, adviseur van Tuda Fruta in 2015 maar nu niet langer betrokken bij Tuda Fruta, het aannemelijk dat de toezegging wel gedaan is. De rechtbank heeft ten onrechte gesteld dat de inhoud van de toezegging niet duidelijk is en daarom niets met deze verklaring gedaan. Tuda Fruta heeft in hoger beroep getuigenverhoren overgelegd waarin, volgens Tuda Fruta, ook bevestigd wordt dat de toezegging is gedaan. Verder stelt Tuda Fruta dat zij ook gerechtvaardigd vertrouwen mag putten uit het feit dat zij in 2015 door de Directie Veiligheid, op aangeven van de Directie Onderwijs, op de hoogte is gesteld van de plannen voor de school in 2015. De rechtbank is hier ten onrechte ook niet op ingegaan.
Omdat het college Tuda Fruta niet heeft geïnformeerd over het besluit tot verlening van de vergunning, heeft het college in strijd gehandeld met het coffeeshopbeleid en het gerechtvaardigd vertrouwen van Tuda Fruta geschonden. Daarom valt het Tuda Fruta niet te verwijten dat zij haar bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend. In dit kader heeft Tuda Fruta op de zitting gewezen op overweging 3 van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31. 5.1. Niet in geschil is dat het besluit van 4 februari 2020 op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend gemaakt en gepubliceerd is. Ook is niet in geschil dat Tuda Fruta haar bezwaarschrift na de bezwaartermijn heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) blijft op een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.2. De Afdeling volgt de rechtbank in haar overweging dat er uit het coffeeshopbeleid geen verdergaande informatieverplichting over het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning volgt voor het college. Zoals het college in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht, gaat de relevante passage uit het coffeeshopbeleid over de situatie waarin de exploitatievergunning van een coffeeshop getroffen wordt door de feitelijke vestiging van een school. Op het moment dat een school zich feitelijk vestigt en een coffeeshop als gevolg daarvan getroffen wordt door de afstandscriteria, wordt de exploitant schriftelijk geïnformeerd over de gevolgen voor de exploitatievergunning.
Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling de passage uit het coffeeshopbeleid niet van toepassing op het verlenen van een omgevingsvergunning. Op dit punt is er daarom geen sprake van een handelen of nalaten van het college waardoor Tuda Fruta pas na de bezwaartermijn kennis heeft kunnen nemen van het besluit tot vergunningverlening.
5.3. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
De Afdeling overweegt dat Tuda Fruta het niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college in 2015 toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit Tuda Fruta kon en mocht afleiden dat het college haar op de hoogte zou houden van het verlenen van omgevingsvergunningen voor scholen in de omgeving. De door Tuda Fruta overgelegde getuigenverhoren zijn daarvoor onvoldoende, omdat deze getuigenverhoren geen uitsluitsel geven over de inhoud van de gesprekken die in 2015 hebben plaatsgevonden. Uit de getuigenverhoren blijkt dat enkel de personen van de kant van Tuda Fruta hebben verklaard dat er een toezegging is gedaan. [persoon A] en [persoon B] verklaren van de kant van de gemeente enkel dat zij geen toezegging hebben gedaan dan wel dat ze zich dat niet herinneren. Voor zover Tuda Fruta wijst op de door [persoon C] getekende verklaring, merkt de Afdeling op dat deze verklaring tegenstrijdig is met zijn verklaring in het getuigenverhoor. Ook deze verklaring geeft daarom geen uitsluitsel over de inhoud van het gesprek uit 2015.
Daarnaast overweegt de Afdeling dat het enkele feit dat er in 2015 gesprekken hebben plaatsgevonden, waarbij de Dienst Veiligheid contact heeft gezocht met Tuda Fruta, onvoldoende is om het gerechtvaardigd vertrouwen te wekken dat het college Tuda Fruta in de toekomst zou informeren over het verlenen van omgevingsvergunningen voor scholen in de omgeving.
Ook op dit punt is er daarom geen sprake van een handelen of nalaten van het college waardoor Tuda Fruta pas na de bezwaartermijn kennis heeft kunnen nemen van het besluit tot vergunningverlening.
5.4. De Afdeling overweegt dat Tuda Fruta verder geen omstandigheden heeft aangevoerd waarom het niet tijdig indienen van haar bezwaarschrift haar niet kan worden toegerekend. Het komt daarom voor risico van Tuda Fruta dat zij niet tijdig kennis heeft genomen van het besluit tot vergunningverlening.
5.5. Gelet op het voorgaande komt de Afdeling met de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De uitspraak van het CBb waar Tuda Fruta naar verwijst, biedt geen aanknopingspunten om hier anders over te oordelen. Het college heeft het bezwaar van Tuda Fruta daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt niet. De Afdeling komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van Tuda Fruta tegen de verleende omgevingsvergunning.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024
884-1076