ECLI:NL:RVS:2024:2395

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
202300224/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door korpschef politie na onprofessioneel handelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 4 januari 2023 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding door de korpschef van politie. Het verzoek om schadevergoeding werd ingediend naar aanleiding van een incident op 31 augustus 2012, waarbij [appellant] werd gearresteerd wegens het verzilveren van valse reischeques. Hij stelt dat hij tijdens het vervoer naar het arrestantencomplex mishandeld is en dat dit te maken heeft met een onterechte registratie bij de politie als dader van verschillende misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet kan worden gezien als een besluit waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen over de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, omdat dit verband houdt met de opsporing en vervolging van strafbare feiten, waartegen geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202300224/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 4 januari 2023 in zaak nr. 22/1500 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij brief van 3 maart 2017 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2022 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 4 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 mei 2024, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 26 juli 2014 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de korpschef. [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden doordat een hoofdagent van de politie zich onprofessioneel jegens hem heeft gedragen. Op 31 augustus 2012 is hij gearresteerd wegens het verzilveren van valse reischeques. [appellant] stelt mishandeld te zijn tijdens het vervoer naar het arrestantencomplex. De onderliggende reden van de mishandeling is volgens [appellant] dat hij vanaf 1993 bij de politie ten onrechte geregistreerd staat als iemand die zich structureel schuldig maakt aan bedreiging, vernieling en het plegen van valsheid in geschrifte.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen, voor zover van belang, dat het verzoek om schadevergoeding ziet op feitelijk handelen van de politie en dat de brief van 3 maart 2017 niet kan worden gezien als een besluit waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek om schadevergoeding op feitelijk handelen ziet. [appellant] heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij in 1996 en 1997 slachtoffer is geweest van twee ernstige misdrijven, te weten een aanslag op zijn woning door het gebruik van een molotovcocktail en een poging tot moord en doodslag. [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden omdat hij een aantal keer moest verhuizen, ook naar het buitenland, en zijn woning heeft moeten verkopen. Ook heeft hij schade geleden aan eigendom, waaronder zijn auto. Deze schade zou hij niet hebben geleden als het Openbaar Ministerie de daders van de misdrijven zou hebben opgespoord en vervolgd. Niet alleen heeft de politie zijn aangiftes gebagatelliseerd, maar ook is hij bij de politie te boek komen te staan als dader in plaats van slachtoffer. Dit proces speelt al vanaf 1993, en dus van voor de misdrijven. In lijn hiermee is hij aangehouden en gedetineerd in 2012 voor het verzilveren van valse reischeques. Ook is hij daardoor mishandeld tijdens het vervoer naar het arrestantencomplex.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat de zaak verjaard is.
Beoordelingskader
4.       Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: de Wns) van 31 januari 2013 in werking getreden, wat betreft schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. In artikel IV, eerste lid, van de Wns is bepaald dat op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, het recht van toepassing blijft zoals dat gold voor dat tijdstip.
5.       De door [appellant] aangewezen schadeoorzaak is het niet opsporen en vervolgen van de daders van de tegen hem gepleegde misdrijven in 1996 en 1997. Ook wijst hij zijn aanhouding en detentie in 2012 aan als schadeoorzaak, alsmede het geweld dat tegen hem is gebruikt tijdens het vervoer naar het arrestantencomplex. De schadeoorzaken dateren van vóór 1 juli 2013. Dat betekent dat het oude recht van toepassing is, waarin aan het bestuursorgaan een zuiver schadebesluit kan worden gevraagd, waartegen vervolgens rechtsbescherming bij de bestuursrechter openstaat.
6.       Op grond van vaste rechtspraak is de bestuursrechter bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een besluit op een verzoek om schadevergoeding, indien de bestuursrechter ook bevoegd is kennis te nemen van een beroep tegen het besluit, genomen ter uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid die de schade zou hebben veroorzaakt. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AA6762.)
7.       De gestelde schadeoorzaak is bepalend bij de beantwoording van de vraag of tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid beroep open staat bij de bestuursrechter.
Beoordeling van het hoger beroep
8.       De Afdeling overweegt ten eerste dat de rechtbank, anders dan [appellant] stelt, niet heeft geoordeeld dat de zaak is verjaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de korpschef het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 3 maart 2017 niet kan worden gezien als een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat.
Het betoog slaagt niet.
9.       De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de brief van 3 maart 2017, waarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, niet kan worden opgevat als een schadebesluit waartegen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open staat. Daarbij is het volgende van belang.
9.1.    Uit artikel 1:6, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dit betekent dat geen rechtsbescherming openstaat bij de bestuursrechter tegen de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en dus ook niet tegen beslissingen om niet tot opsporing en vervolging over te gaan. De bestuursrechter kan dan ook geen oordeel geven over de rechtmatigheid van de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van het door [appellant] gestelde onrechtmatige politieoptreden dan wel de volgens [appellant] onrechtmatige beslissingen om niet over te gaan tot opsporing en vervolging. De bestuursrechter kan ook geen oordeel geven over het gestelde onrechtmatige, feitelijke handelen van de politie tijdens zijn arrestatie in 2012. Dit betekent dat het niet mogelijk is om tegen het standpunt zoals vervat in de brief van 3 maart 2017 bezwaar en beroep in te stellen. Daaruit volgt dat de bestuursrechter ook niet bevoegd is tot kennisneming van het beroep tegen de afwijzende beslissing van de korpschef op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de schade als gevolg van opsporings- en vervolgingsbeslissingen en het (beweerdelijk) onrechtmatig handelen van de politie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024
299-1033