202306441/3/V1.
Datum beslissing: 7 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 september 2023 in zaak nr. 23/2186 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 september 2023 in zaak nr. 23/2186.
De staatssecretaris heeft de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft een informatierapport van de Politie eenheid Amsterdam, Dienst Regionale Informatie Organisatie van 31 oktober 2022 en een e-mail van de gemeente Amsterdam aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 19 oktober 2022.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. De staatssecretaris heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij een beperkte kennisneming noodzakelijk acht voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bij de stukken betrokken personen. In die stukken staan namelijk gegevens van personen die betrokken zijn bij de primaire besluitvormingsfase, zoals namen, e-mailadressen, telefoonnummers en functietitels. Verstrekking van die gegevens aan de vreemdeling brengt het risico met zich dat die gegevens via de vreemdeling worden gedeeld en dat de betrokken personen door hem dan wel derden op oneigenlijke wijze worden benaderd dan wel lastiggevallen.
3.1. De staatssecretaris heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de bedoelde gegevens als zodanig niet relevant zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de signalering in SIS II en dat de vreemdeling om die reden slechts een beperkt belang heeft bij kennisneming van die gegevens. Dat beperkte belang van de vreemdeling weegt volgens de staatssecretaris minder zwaar dan het belang van de staatssecretaris bij bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de in de stukken genoemde personen.
4. De Afdeling heeft kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de in de stukken genoemde personen zwaarder dan het belang van de vreemdeling bij kennisneming van de vertrouwelijke stukken. Daarbij betrekt zij dat de geschoonde versies van de stukken in de rechtbankstukken van het hoger beroep in zaak nr. 202306441/1/V1 zitten, de vreemdeling dus van die stukken kennis heeft kunnen nemen en dat de onleesbaar gemaakte vertrouwelijke gegevens niet relevant zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de signalering in het Schengen Informatiesysteem (SIS II-systeem). Bovendien zijn de stukken opgesteld voor intern gebruik bij de politie dan wel intern gebruik tussen de driehoek Amsterdam en de Immigratie- en Naturalisatiedienst en treden de betrokken personen niet vanwege hun functie in de openbaarheid. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar beslissing van 6 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2660, onder 5. 5. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024
922