ECLI:NL:RVS:2024:2340

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
202401530/1/R3 en 202401530/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan herontwikkeling agrarisch perceel naar woonerven in Lettele

Op 6 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 Lettele', vastgesteld door de raad van de gemeente Deventer op 24 januari 2024. Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een agrarisch bedrijfsperceel naar twee woonerven met in totaal vijf woningen, waarbij drie woningen mogelijk worden gemaakt door het Rood voor Rood-beleid van de gemeente. De verzoeker, die een agrarisch melkveebedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op 7 mei 2024 de zaak behandeld. De verzoeker voerde aan dat er ten onrechte geen spuitzone van 50 meter tot gevoelige functies is aangehouden en dat het bestemmingsplan niet voldoende rekening houdt met haar agrarische activiteiten. De raad van de gemeente Deventer stelde dat de verzoeker al enige jaren geen gewassen meer verbouwt en dat er geen aanleiding was om nader onderzoek te doen naar spuitzones.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bestemmingsplan geen rekening houdt met de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de raad en droeg de raad op om binnen vier weken de nodige aanpassingen te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. De raad werd ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

202401530/1/R3 en 202401530/2/R3.
Datum uitspraak: 6 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, gevestigd respectievelijk wonend te Lettele, gemeente Deventer (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Deventer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 Lettele" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft ook de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 7 mei 2024, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C], bijgestaan door mr. M.A. Van der Kruijt-Bos, rechtsbijstandsverlener te Assen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.H.W. Bogers en ing. J. Hindriksen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde D], [gemachtigde E], [gemachtigde F], bijgestaan door mr. J.J. van Heijningen, advocaat te Zwolle, als partij gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 20 juli 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Toepassing van artikel 8:86 van de Awb
2.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3.       Het plan voorziet in de herontwikkeling van een agrarisch bedrijfsperceel aan de Bathmenseweg 46 en de Harmelinksdijk 2 te Lettele (hierna: het perceel) naar twee woonerven met in totaal vijf woningen. Zo worden er drie woningen door middel van het Rood voor Rood-beleid "Kansen uit buiten" van de gemeente Deventer (hierna: het Rood voor Rood-beleid)  mogelijk gemaakt en twee bestaande bedrijfswoningen krijgen een reguliere woonbestemming. Een woonerf met drie woningen wordt mogelijk gemaakt in het westen van het plangebied en een woonerf met de twee woningen in het oosten ervan.
4.       [verzoeker] exploiteert een agrarisch melkveebedrijf aan de [locatie] te Lettele. Dit perceel grenst aan de noordwestkant ervan aan het plangebied.
Toetsingskader
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beoordeling beroepsgronden
6.       Op de zitting heeft [verzoeker] aangegeven dat het beroep zich richt tegen het gehele plan.
Spuitzone
7.       [verzoeker] voert aan dat er ten onrechte geen spuitzone van 50 m tot gevoelige functies is aangehouden. Zij verbouwt af en toe ook gewassen op haar perceel en voor een aantal van die gewassen is het noodzakelijk om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. De raad heeft ten onrechte geen rekening gehouden met die maximale planologische mogelijkheden van haar perceel. Wanneer een kortere afstand van 50 m wordt gehanteerd, heeft de raad dit ook niet deugdelijk gemotiveerd. In dat kader voert [verzoeker] ook aan dat in het bestemmingsplan geen rekening is gehouden met haar bedrijf. Ook is niet gemotiveerd waarom haar bedrijf wordt beperkt en hoe dit wordt gecompenseerd.
7.1.    De raad stelt dat is getoetst aan de bestaande situatie en dat uit luchtfoto's blijkt dat [verzoeker] al enige jaren geen gewassen meer verbouwt op haar gronden, grenzend aan het plangebied. De raad stelt dat de vaste rechtspraak van de Afdeling alleen betrekking heeft op bedrijven die bloembollen, fruit en dergelijke verbouwen en dat van zo'n bedrijf in dit geval geen sprake is. Ook stelt de raad dat op het grasland behorende bij een melkveehouderij in het algemeen geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. De raad heeft gelet daarop dan ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar spuitzones. Tot slot wijst de raad erop dat [verzoeker] ten onrechte te laat, namelijk pas bij de zogenoemde raadstafel op 10 januari 2024, dit punt naar voren heeft gebracht. Zij had dit volgens de raad al tijdens het participatieproces moeten doen, zodat hier meer rekening mee had kunnen worden gehouden.
7.2.    Aan enkele gronden in het oosten van het plangebied binnen 50 meter van het perceel van [verzoeker] is de bestemming "Wonen" toegekend. Binnen deze bestemming zijn twee bouwvlakken gesitueerd. Op grond van artikel 5.2, aanhef en onder d, van de planregels geldt voor deze gronden dat er maximaal één woning per bouwvlak mag worden gerealiseerd, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding anders is aangegeven. De voorzieningenrechter stelt vast dat op de verbeelding aan de twee oostelijke bouwvlakken geen specifieke maatvoering is toegekend met betrekking tot het maximaal aantal woningen per bouwvlak.
7.3.    Aan de gronden van [verzoeker] is in het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening", vastgesteld op 1 maart 2017, onder meer de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" toegekend. Op grond van artikel 4.1, aanhef en lid a, van de planregels is op deze gronden de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1, lid 1.11, onder a, b, e, f en g toegestaan. Ingevolge artikel 1.11 van de planregels is een agrarisch bedrijf "een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:
a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
[..]
e. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht."
7.4.    De omstandigheid dat [verzoeker] niet in zijn zienswijze, maar pas veertien dagen vóór het raadsbesluit, namelijk in het kader van de raadstafel op 10 januari 2024, voor het eerst naar voren heeft gebracht dat rekening moet worden gehouden met een spuitzone en dat hij in 2024 aardappelen wil (laten) telen op zijn gronden, maakt niet dat de raad hier geen rekening mee heeft moeten houden. De voorzieningenrechter wijst er in dit kader op dat er geen rechtsregel is die zich ertegen verzet dat een zienswijze na afloop van de termijn, waarbinnen zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht, nader wordt gemotiveerd. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt voor de situatie dat het bestuursorgaan de aanvulling, gelet op de datum van indiening, in redelijkheid niet meer behoeft mee te nemen in de besluitvorming. De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen aanleiding voor de conclusie dat deze uitzondering van toepassing is.
7.5.    Vooropgesteld wordt dat het op de gronden waaraan op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" is toegekend, is toegestaan om verschillende vormen van agrarische bedrijvigheid te ontplooien. Zo is het mogelijk om ter plaatse een boomkwekerij, een intensieve kwekerij en fruitteelt te exploiteren, respectievelijk te bedrijven. Gelet op artikel 4.1, aanhef en lid a, in samenhang bezien met artikel 1.11, lid a, b, e, f en g, van de planregels van dat plan acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat op de gronden van [verzoeker] gewassen kunnen worden geteeld of gekweekt waarbij gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Dat [verzoeker] volgens luchtfoto's al jaren geen gewassen heeft geteeld waarbij gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer doorslaggevend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moet in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Dat mogelijk al jaren geen gewassen zijn geteeld waarbij gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen of dat concrete plannen daarvoor ontbreken, is onvoldoende om een uitzondering te maken op deze hoofdregel (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2439, onder 82.3).
Gezien de mogelijkheden die het ter plaatse geldende bestemmingsplan biedt, en de toelichting die [verzoeker] op zitting heeft gegeven, acht de voorzieningenrechter het niet zodanig onaannemelijk dat [verzoeker] op haar gronden bedrijfsactiviteiten kan gaan ontplooien, waarbij gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat in het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" geen beperking of een verbod is opgenomen om binnen een bepaalde afstand van woningen gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen.
7.6.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in het algemeen een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk wordt geacht. Het is mogelijk die afstand te verkleinen als daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Deze motivering moet gebaseerd zijn op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:855, onder 7).
De voorzieningenrechter stelt vast dat de afstand tussen de uiterste grens van de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" tot het dichtstbijzijnde bouwvlak met de bestemming "Wonen" binnen het plangebied kleiner is dan de afstand van 50 m die in de jurisprudentie van de Afdeling als vuistregel wordt gehanteerd. Deze afstand bedraagt namelijk ongeveer 8 m.
Omdat als gevolg van de vaststelling van het plan op een afstand kleiner dan 50 m van een met het plan mogelijk gemaakte gevoelige functie gewassen kunnen worden geteeld of geweekt, had het op de weg van de raad gelegen om de eventuele gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse te onderzoeken. De stelling van de raad dat [verzoeker] te laat naar voren heeft gebracht dat hij gewassen wil gaan telen en daarbij gebruik gaat maken van gewasbeschermingsmiddelen, is hiervoor onvoldoende. Nu de raad niet heeft gemotiveerd waarom hij het aanvaardbaar acht dat in de directe nabijheid, op een afstand minder dan de 50 m die in de jurisprudentie van de Afdeling als vuistregel wordt gehanteerd, burgerwoningen worden toegestaan, berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
Compact erf
8.       [verzoeker] voert aan dat er ten onrechte geen compact erf wordt gerealiseerd vanwege de milieucontour van de Bathmenseweg 44 en de aan de noordzijde van het plangebied gesitueerde gasleiding.
Zij voert ten eerste aan dat er geen rekening hoeft te worden gehouden met de milieucontour van het varkensbedrijf aan de Bathmenseweg 44. Zij wijst op het geurrapport bij het bestemmingsplan waaruit een standaard afstandseis van 25 m volgt. Bij deze afstand is er volgens haar geen belemmering om een compact erf te realiseren.
Verder voert [verzoeker] aan dat uit de stukken bij het bestemmingsplan volgt dat er geen belemmeringen zijn om te bouwen op een afstand van maximaal 5 m van de gasleiding langs de Harmelinksdijk. Zij wijst er in dat kader op dat er slechts een bouwverbod voor 5 m vanaf de gasleiding geldt. Een van de voorziene woningen op het westelijke deel van het plangebied is gesitueerd op een afstand van zo'n 30 tot 35 m van die gasleiding. Direct naast deze woning ten zuiden daarvan kunnen gemakkelijk nog twee woningen worden geplaatst waarmee wel een compact erf gerealiseerd kan worden, aldus [verzoeker].
8.1.    In het Rood voor Rood-beleid staat dat bij de inpassing van woning(en) op het erf en de inpassing van het erf in het landschap de gemeente toetst op onder meer het volgende aspect.
"- De erfstructuur is uitgangspunt voor de ontwikkeling. Door sloop en nieuwbouw ontstaat een compact erf met een duidelijke hiërarchie van hoofdgebouw en bijgebouwen. Bij voorkeur neemt het bouwoppervlak af. Afhankelijk van de kenmerken van het erf kan de nieuwe woning hoofdgebouw of bijgebouw zijn."
8.2.    In paragraaf 2.2.1 van de plantoelichting staat dat in beginsel de  voorziene compensatiewoningen worden gesitueerd binnen het agrarisch bouwblok waardoor er een compact erf ontstaat. In dit geval is sprake van de aanwezigheid van milieucontouren van de agrarische bestemming aan de Bathmenseweg 44 en nabijgelegen gasleidingen, waardoor het niet mogelijk is de compensatiewoningen alle drie te situeren grenzend aan de bestaande niet te slopen bebouwing. De gemeente Deventer en de provincie Overijssel hebben daarom ingestemd af te wijken van het basisprincipe en een tweede erf te realiseren aan de achterzijde van het agrarisch bouwland aan de oostkant van het plangebied, aldus de plantoelichting.
- Milieucontour
8.3.    Ten aanzien van de milieucontour stelt de raad dat het agrarische bedrijf aan de Bathmenseweg 44 de functieaanduiding "intensieve veehouderij" heeft en dat op grond van de Wet geurhinder en veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 50 m moet worden aangehouden tussen een geurgevoelig object en een emissiepunt. Gelet hierop was het volgens de raad niet mogelijk om op het bestaande erf aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 drie nieuwe vrijstaande woningen te realiseren en tegelijkertijd het erf compact te houden.
8.4.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet geurhinder moet de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgelegd, en een geurgevoelig object ten minste 50 meter bedragen indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
8.5.    Aan de gronden van de Bathmenseweg 44 te Lettele is op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening", vastgesteld op 1 maart 2017, onder meer de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en de functieaanduiding "intensieve veehouderij" toegekend. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en lid b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1, lid 1.11, onder c van de planregels. Ingevolge artikel 1.11, aanhef en lid c, van de planregels is een agrarisch bedrijf een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in een intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
8.6.    Op de zitting heeft de raad op de verbeelding aangewezen van waar tot waar de bedoelde milieucontour is gesitueerd en heeft de raad daarnaast toegelicht dat gemeten is vanaf de gronden van de Bathmenseweg 44, waaraan de functieaanduiding "intensieve veehouderij" is toegekend. Op afbeelding 2.11 van de plantoelichting is deze milieucontour van 50 m vanaf het perceel Bathmenseweg 44 getekend. De voorzieningenrechter ziet gelet op de ligging van de aldus weergegeven milieucontour niet in dat het niet mogelijk is om naast de meest oostelijke woning in het westelijk deel van het plangebied buiten die milieucontour nog woningen te realiseren. De raad heeft dit onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom er niet een compact erf zoals bedoeld in het Rood voor Rood-beleid kan worden gerealiseerd binnen het plangebied.
Het betoog slaagt.
- Gasleiding
8.7.    De voorzieningenrechter stelt vast dat ten noorden van het plangebied, aan de noordzijde van de Harmelinksdijk, een gasleiding is gesitueerd.
8.8.    De raad stelt dat vanwege de landschappelijke elementen waar ook rekening mee is gehouden de afstand tot de gasleiding groter is. Er is sprake van een jong ontginningenlandschap. Dit type landschap kenmerkt zich door een hoofdstructuur met rechte wegen met veelal rijke laanbeplanting en verspreid liggende erven. In het jong ontginningslandschap kwamen er soms erven bij en er verdwenen soms erven. Het toevoegen van een nieuw erf op enige afstand van de weg past hierbij. Gelet hierop is het nieuwe erf met de twee nieuwe woningen in het oostelijke deel van het plangebied op enige afstand van de Harmelinksdijk gesitueerd. Dit had daarnaast als voordeel dat de woningen buiten de 100% letaliteitsgrens van de gasleiding blijven. Hoewel het wellicht mogelijk is woningen te bouwen tot op 5 m van een gasleiding, zag de raad in dit geval in de landschappelijke aspecten van het geval aanleiding om een grotere afstand aan te houden.
8.9.    De voorzieningenrechter kan het standpunt van de raad volgen, maar ziet in het licht van hetgeen onder 8.6 is overwogen, niet in waarom gelet op de positionering van de gasleiding ten opzichte van het plangebied niet een compact erf op grond van het Rood voor Rood-beleid kan worden gerealiseerd. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de gasleiding van invloed is op het realiseren van een compact erf door het woonerf in het westelijke deel van het plangebied meer uit te breiden richting het oosten. Voor zover redelijkerwijs niet in een dergelijk compact woonerf kan worden voorzien en in verband daarmee twee bouwvlakken in het oosten van het plangebied aan de orde blijven, heeft de raad - zoals ook op de zitting aan de orde is gekomen - niet inzichtelijk gemaakt waarom die gasleiding zich ertegen verzet die twee bouwvlakken meer in het noordoosten van het plangebied te situeren, waarbij ook rekening wordt gehouden met hetgeen is overwogen onder 7.6  én waarbij er ook nog voldoende afstand ten opzichte van de Harmelinksdijk in acht wordt genomen omwille van het jong ontginningslandschap.
Het betoog slaagt.
8.10.  De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde gelet op het vorenstaande aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet een compact erf zoals bedoeld in het Rood voor Rood-beleid kan worden gerealiseerd binnen het plangebied.
Conclusie
9.       Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
10.     De raad heeft op de zitting verzocht om eventuele gebreken te laten herstellen met toepassing van artikel 8:51d van de Awb. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de raad de hiervoor geconstateerde gebreken te laten herstellen gelet op de aard van de zaak in samenhang bezien met recente jurisprudentie van de Afdeling over spuitzones. Voor zover de raad bij een onderzoek voor de beoordeling van de driftblootstelling bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gebruik zal maken van het rekenmodel van de European Food Safety Agency (hierna: EFSA-model), wijst de voorzieningenrechter onder meer op de uitspraken van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4523, en van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3023. Uit deze uitspraken volgt dat het EFSA-model essentiële tekortkomingen bevat.
11.     Omdat direct in de hoofdzaak wordt beslist, moet het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb worden afgewezen.
12.     De voorzieningenrechter ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
13.     Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, blijft op een eventueel nieuw te nemen besluit het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing. Vergelijk hetgeen is overwogen onder 25.1 van die uitspraak. In dit geval is het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ingediend binnen de beroepstermijn. Op grond van artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening is het gevolg dat de werking van het hele plan van rechtswege is opgeschort totdat op het schorsingsverzoek is beslist. Dit betekent dat de raad kan teruggevallen op het voor 1 januari 2024 ter inzage gelegde ontwerpplan. Het vernietigde bestemmingsplan is immers nooit in werking getreden en dus niet van kracht geworden en heeft ook geen deel uitgemaakt van het omgevingsplan. Als de raad in dat geval een ontwikkeling mogelijk wil maken die niet wezenlijk afwijkt van hetgeen waarin het ontwerpbestemmingsplan voorzag en er daarbij ook geen sprake is van wijzigingen die niet als van ondergeschikte aard kunnen worden aangemerkt, dan moet de raad bij het nemen van een nieuw besluit het recht zoals dat gold voor 1 januari 2024 toepassen.
Proceskosten
14.     De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Deventer van 24 januari 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 Lettele";
III.      draagt de raad van de gemeente Deventer op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
IV.      wijst het verzoek af;
V.       veroordeelt de raad van de gemeente Deventer tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI.      gelast dat de raad van de gemeente Deventer aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek en het beroep betaalde griffierecht van € 742,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter
w.g. Van Ewijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024
867