ECLI:NL:RVS:2024:2276
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- C.J. Borman
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 juni 2024 uitspraak gedaan op een verzoek om schadevergoeding van een vreemdeling, die stelde dat de redelijke termijn in zijn procedure was overschreden. De procedure begon op 23 april 2019 met het indienen van een beroepschrift. De rechtbank deed op 28 januari 2020 uitspraak, waarna de staatssecretaris op 4 februari 2020 hoger beroep instelde. De Afdeling verklaarde het hoger beroep op 22 december 2020 gegrond en verwees de zaak terug naar de rechtbank, die op 22 december 2021 opnieuw uitspraak deed. De staatssecretaris stelde op 29 december 2021 opnieuw hoger beroep in. Tot de uitspraak van 13 december 2023 had de procedure in totaal vier jaar, zeven maanden en eenentwintig dagen geduurd, wat langer is dan de gebruikelijke termijn van vier jaar voor procedures met twee rechterlijke instanties.
De Afdeling oordeelde echter dat de ingewikkeldheid van de zaak, die een omvangrijk dossier en meerdere medische deskundigen omvatte, aanleiding gaf tot een verlenging van de redelijke termijn. De Afdeling concludeerde dat de termijn van bijna acht maanden niet leidde tot een overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk als voorzitter, bijgestaan door mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt als leden, en mr. D.I. Schipper als griffier.