ECLI:NL:RVS:2024:2276

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
202108163/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 juni 2024 uitspraak gedaan op een verzoek om schadevergoeding van een vreemdeling, die stelde dat de redelijke termijn in zijn procedure was overschreden. De procedure begon op 23 april 2019 met het indienen van een beroepschrift. De rechtbank deed op 28 januari 2020 uitspraak, waarna de staatssecretaris op 4 februari 2020 hoger beroep instelde. De Afdeling verklaarde het hoger beroep op 22 december 2020 gegrond en verwees de zaak terug naar de rechtbank, die op 22 december 2021 opnieuw uitspraak deed. De staatssecretaris stelde op 29 december 2021 opnieuw hoger beroep in. Tot de uitspraak van 13 december 2023 had de procedure in totaal vier jaar, zeven maanden en eenentwintig dagen geduurd, wat langer is dan de gebruikelijke termijn van vier jaar voor procedures met twee rechterlijke instanties.

De Afdeling oordeelde echter dat de ingewikkeldheid van de zaak, die een omvangrijk dossier en meerdere medische deskundigen omvatte, aanleiding gaf tot een verlenging van de redelijke termijn. De Afdeling concludeerde dat de termijn van bijna acht maanden niet leidde tot een overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk als voorzitter, bijgestaan door mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt als leden, en mr. D.I. Schipper als griffier.

Uitspraak

202108163/3/V3.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op een verzoek om schadevergoeding van:
[de vreemdeling],
verzoeker.
Procesverloop
Bij uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4620, heeft de
Afdeling het onderzoek in de zaak heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Partijen hebben niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft een verzoek ingediend om een schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
2.       De vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang van de betrokkene. Als uitgangspunt geldt dat in zaken die uit twee rechterlijke instanties bestaan een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. Daarbij mag de behandeling van het beroep twee jaar en de behandeling van het hoger beroep ook twee jaar duren (uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, onder 4.3). Bijzondere omstandigheden kunnen echter aanleiding zijn tot verlenging van de termijn.
3.       De redelijke termijn vangt in een geval als dit aan bij het indienen van het beroepschrift. De vreemdeling heeft op 23 april 2019 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 28 januari 2020 uitspraak gedaan. Daartegen heeft de staatssecretaris op 4 februari 2020 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. De Afdeling heeft het hoger beroep bij uitspraak van 22 december 2020 gegrond verklaard en de zaak teruggewezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft daarna op 22 december 2021 uitspraak gedaan. Hiertegen heeft de staatssecretaris op 29 december 2021 opnieuw hoger beroep ingesteld. Tot aan de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2023 heeft de procedure dus vier jaar, zeven maanden en eenentwintig dagen geduurd. Dit is langer dan de hiervoor genoemde termijn van vier jaar.
4.       De Afdeling is echter van oordeel dat de ingewikkeldheid van de zaak in dit geval tot een verlenging van de redelijke termijn moet leiden. Het dossier is zeer omvangrijk en het betreft een lastige materie waarover meerdere deskundigen medisch rapporten hebben uitgebracht. De Afdeling is daarom van oordeel dat de termijn van vier jaar en bijna acht maanden niet tot gevolg heeft dat de redelijke termijn is overschreden.
5.       Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.J. Borman en
mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van
mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
872