202402403/1/V3.
Datum uitspraak: 31 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 maart 2024 in zaak nr. NL24.2952 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2023 heeft de staatssecretaris ambtshalve geweigerd krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij besluit van 25 januari 2024 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.M. De Houwer-van Wijk, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de Guineese nationaliteit. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en kan daarom worden uitgezet. Hij heeft gevraagd zijn uitzetting op te schorten vanwege zijn gezondheidstoestand. De staatssecretaris heeft de vreemdeling geen uitstel van vertrek verleend. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 3 november 2023, waaruit volgt dat bij uitblijven van medische behandeling naar verwachting geen medische noodsituatie ontstaat.
2. In zijn grieven klaagt de vreemdeling over het oordeel van de rechtbank dat hij met de brief van 20 november 2023 en e-mail van 30 januari 2024 van de behandelend GZ-psycholoog, die dateren van na het BMA-advies, geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies.
2.1. De grieven slagen. In het BMA-advies is onder meer gewezen op de in oktober 2023 gestarte traumabehandeling in de vorm van EMDR. Volgens het BMA zullen de psychische klachten bij uitblijven van de behandeling toenemen, maar valt een medische noodsituatie niet te verwachten. Daarbij heeft het BMA betrokken dat wel sprake is geweest van suïcidale uitingen, maar niet van suïcidaal handelen of gedrag.
2.2. Uit de brief van 20 november 2023 en de e-mail van 30 januari 2024 volgt dat met de in oktober 2023 gestarte EMDR-behandeling verschillende complexe trauma’s zijn blootgelegd waardoor een toename van PTSS- en rouwklachten wordt ervaren. Het risico bestaat op secundaire traumatisatie en verdere verslechtering van de lichamelijke en psychische gezondheid. Daarmee ontstaat volgens de psycholoog een verhoogd risico op suïcide.
Op grond hiervan is de Afdeling van oordeel dat zonder een nader medisch advies niet inzichtelijk is hoe de conclusie van het BMA dat bij uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie valt te verwachten, gebaseerd op de situatie aan het begin van de EMDR-behandeling, zich verhoudt tot wat in de brief en de e-mail staat over het verloop van die behandeling. De rechtbank heeft daarom niet onderkend dat het aan de staatssecretaris was om in het kader van zijn vergewis- en motiveringsplicht het BMA te verzoeken naar aanleiding van de recente informatie een nader advies te geven en dat in zijn beoordeling te verwerken.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 25 januari 2024 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in beroep en hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 maart 2024 in zaak nr. NL24.2952;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 25 januari 2024, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024
872