ECLI:NL:RBDHA:2024:4445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
NL23.35117 en NL24.2952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitstel van vertrek op basis van medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaken NL23.35117 en NL24.2952. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.M. de Houwer-van Wijk, heeft verzocht om een voorlopige voorziening en heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van vertrek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Volker. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een eerder besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2022, waarin eiser voorlopig uitstel van vertrek was verleend vanwege zijn gezondheidstoestand. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 november 2023, waarin hem geen uitstel van vertrek werd verleend op basis van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank heeft vastgesteld dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen medische noodsituatie wordt verwacht binnen de termijn van drie tot zes maanden. Eiser heeft geen contra-expertise overgelegd die de juistheid van het BMA-advies in twijfel trekt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.35117 en NL24.2952
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser) (gemachtigde: mr. N.M. de Houwer-van Wijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. M. Volker).

Inleiding

Deze procedures vloeien voort uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3258.
Bij besluit van 15 augustus 2023 heeft verweerder aan eiser ambtshalve voorlopig uitstel van vertrek verleend vanwege zijn gezondheidstoestand (artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)). Dit voorlopige uitstel gold tot uiterlijk 15 februari 2024.
Met het primaire besluit van 6 november 2023 heeft verweerder ambtshalve beoordeeld om eiser geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw te verlenen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.35117).
Verweerder heeft op 25 januari 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld (NL24.2952). Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is nu connex aan het beroep.
De rechtbank heeft het verzoek en het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mevrouw U. Diallo als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Standpunten van partijen

1. Verweerder baseert het bestreden besluit op het advies van het Bureau Medische Advisering van 3 november 2023 (het BMA-advies). Uit dit advies blijkt dat eiser voor psychische klachten onder behandeling staat van een psychiater, een psycholoog en een ambulant begeleider van GGZ Centraal. Eiser gebruikt medicatie voor zijn psychische
klachten en oogdruppels tegen pijn in zijn linkeroog. Het BMA verwacht dat bepaalde psychische klachten zullen toenemen bij het uitblijven van behandeling, maar dit zal naar de verwachting van het BMA niet leiden tot een medische noodsituatie binnen de termijn van drie tot zes maanden. Verder acht het BMA eiser in staat om te reizen met gangbare vervoermiddelen, maar daarbij is begeleiding tijdens de reis door een psychiatrisch verpleegkundige noodzakelijk. Voorts adviseert het BMA dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, dat de medicatie tijdens de reis wordt gecontinueerd en dat eiser voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen. In reactie op de bezwaargronden stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen medische informatie heeft aangeleverd, die reden geeft om te twijfelen aan het BMA-advies. Het BMA heeft de informatie van 12 oktober 2023 van drs. [behandelaar] ( [behandelaar] ), de behandelaar van eiser, betrokken in zijn advies. Volgens verweerder geeft de informatie van [behandelaar] van 20 november 2023 geen blijk van een verergering van de klachten, van een geheel andere behandeling of van een geheel ander ziektebeeld. Verder heeft eiser zijn stelling dat hij zonder behandeling afhankelijk wordt van mantelzorg, niet onderbouwd. Ten aanzien van het reizen en de reisvoorwaarden stelt verweerder zich op het standpunt dat het BMA-advies voldoet aan de criteria die het Hof van Justitie van de Europese Unie daaraan heeft gesteld in arrest C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127. In dat verband voert verweerder aan dat [behandelaar] de gestelde reisvoorwaarde niet heeft bestreden en dat zij niet heeft gemotiveerd dat eiser in het geheel niet zou kunnen reizen.
2. Eiser betoogt in beroep dat verweerder hem ten onrechte geen uitstel van vertrek heeft verleend. Hij baseert zich daarvoor op informatie van [behandelaar] van 20 november 2023 en 30 januari 2024. Eiser stelt dat deze informatie aantoont dat hij in een medische noodsituatie zal komen als hij naar Guinee wordt overgedragen zonder dat daar een verdere medische behandeling is geregeld. De staking van de huidige behandeling zal volgens [behandelaar] leiden tot een risico op toename van de ernst van de symptomen. Dit kan weer leiden tot escalatie en verslechtering van zijn psychische en lichamelijke gezondheid. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte niet in ogenschouw genomen dat een dergelijke situatie zal leiden tot zijn overlijden, tot invaliditeit of tot een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van een gespecialiseerde traumatherapeut in Guinee om de door [behandelaar] genoemde risico’s te minimaliseren. Evenmin heeft verweerder onderzoek gedaan naar de vraag of de benodigde medicatie voor eiser in Guinee verkrijgbaar is. Volgens eiser dienen er garanties te zijn dat zijn medische behandeling in Guinee onmiddellijk kan worden voortgezet en anders is mantelzorg van essentieel belang voor eiser. Eiser stelt ook dat er voor hem geen gespecialiseerde hulp te verwachten is in Guinee. Hiertoe haalt hij verschillende bronnen aan.

Overwegingen van de rechtbank

3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
4. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling is een BMA-advies een deskundigenbericht aan verweerder. Indien verweerder een BMA-advies aan zijn
besluitvorming ten grondslag legt, dient verweerder zich ervan te vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5. Verweerder heeft zich er op juiste gronden van vergewist dat het BMA-advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Verweerder mocht daarom bij de besluitvorming uitgaan van de juistheid van dit advies. Eiser heeft geen contra-expertise overlegd of concrete aanknopingspunten aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Het BMA heeft de door eiser overgelegde medische informatie betrokken in het advies en de inhoud van de informatie van [behandelaar] komt overeen met de bevindingen van het BMA. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat een verschil van inzicht over de uit de medische gegevens te trekken conclusies op zichzelf niet betekent dat het BMA-advies niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, de redeneringen daarin niet begrijpelijk zijn en de getrokken conclusies daarom niet aansluiten.
6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat verweerder het BMA-advies ook heeft mogen volgen, voor zover daarin is aangegeven dat ten aanzien van eiser geen medische noodsituatie binnen een termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht. Om die reden heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven te verrichten naar de beschikbaarheid in Guinee van een behandeling of van medicatie. De beroepsgronden die eiser in dit verband heeft aangedragen, treffen dus geen doel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Om die reden is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt dus afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

In NL24.2952: de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
In NL23.35117: de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.