202307999/1/R3.
Datum uitspraak: 27 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 27 mei 2024 om 09:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. P.H.A. Knol, voorzitter
griffier: mr. A.J. Soede
Verschenen:
[appellant], en
het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Remijer.
Procesverloop:
Bij besluit van 7 juni 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen scootmobielbergingen op het Willem Dreespark in Den Haag afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2020 heeft de rechtbank Den Haag het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 18 december 2018 vernietigd, voor zover dat ziet op de handhaving ten aanzien van twee scootmobielbergingen waarvan de omgevingsvergunning is ingetrokken en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Bij uitspraak van 13 september 2021 heeft de rechtbank Den Haag het beroep van [appellant] tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar gegrond verklaard en het college opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft bepaald dat voor elke dag waarmee die hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, het college aan [appellant] een dwangsom moet betalen van € 100,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00.
Bij uitspraak van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2067, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 augustus 2020 gegrond verklaard. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, voor zover aangevallen. Tevens heeft de Afdeling het besluit van 18 december 2018 vernietigd en bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Bij uitspraak van 7 maart 2023, 202205237/2/R3, heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar kennelijk gegrond verklaard en het college opgedragen om uiterlijk vier weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. De Afdeling heeft bepaald dat het college een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 250,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 37.500,00.
Het beroep van [appellant] richt zich tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2023 op eveneens een beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar.
Beslissing:
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I. verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 7 juni 2018;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om uiterlijk zes weken na verzending van dit proces-verbaal van mondelinge uitspraak een besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de hiervoor genoemde termijn voor het nemen en bekendmaken van het besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 500,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 75.000,00;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Motivering
1. Het college heeft nog steeds geen nieuw besluit genomen.
2. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soede
griffier
270-1116