ECLI:NL:RVS:2024:2203
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen weigering toegang tot Nederland en vernietiging eerdere uitspraken
In deze zaak gaat het om een vreemdeling met de Britse nationaliteit die op 5 augustus 2022 een aanvraag heeft ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om als zelfstandige in Nederland te werken. Tijdens de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling Nederland verlaten om de bruiloft van zijn broer in Zuid-Afrika bij te wonen. Bij zijn terugkeer naar Nederland op 1 mei 2023 werd hem de toegang geweigerd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde het administratief beroep van de vreemdeling op 17 augustus 2023 ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, heeft op 5 februari 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. I.E. van der Fluit. In het hoger beroep heeft de vreemdeling betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de toegang tot Nederland terecht is geweigerd op basis van artikel 6, eerste lid, van de Schengengrenscode. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 6, eerste lid, alleen van toepassing is op verblijven van maximaal 90 dagen. Aangezien de vreemdeling een langduriger verblijf in Nederland beoogt, is de weigering van toegang onterecht.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris moet opnieuw beslissen op het administratief beroep van de vreemdeling en is verplicht de proceskosten te vergoeden, die zijn vastgesteld op € 2.625,00 voor beroepsmatige rechtsbijstand.