202103469/1/A3.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 april 2021 in zaak nr. 20/491 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om inzage in zijn persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Beelen, advocaat te Leeuwarden en mr. A. Verbrugge, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 10 juli 2019 het college op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: de AVG) verzocht om een overzicht van de ontvangers van de door het college verwerkte persoonsgegevens van [appellant]. Als ontvanger merkt [appellant] in zijn verzoek aan iedere instelling/bestuursorgaan dat, direct of indirect, kennis heeft genomen van de persoonsgegevens die het college heeft gedeeld/verwerkt. [appellant] heeft bij zijn verzoek als voorbeeld een kopie van een brief van 3 januari 2017 van een advocaat aan de provincie Gelderland (hierna: de brief van 3 januari 2017) gevoegd waarin zijn persoonsgegevens zijn opgenomen. Daaruit zou volgens hem blijken dat het college zijn persoonsgegevens heeft verwerkt ‘door deze te delen met andere’.
2. Het college stelt dat niet is gebleken van verwerking van de persoonsgegevens van [appellant].
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat uit de brief van 3 januari 2017 niet kan worden afgeleid dat er een uitwisseling van de persoonsgegevens van [appellant], zoals bedoeld in artikel 15 van de AVG, heeft plaatsgevonden tussen het college en het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van Gelderland). Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat uit onderzoek is gebleken dat het geen persoonsgegevens van [appellant] heeft verwerkt. Het college heeft ter zitting bij de rechtbank en in het verweerschrift aangegeven dat naar aanleiding van het verzoek onderzoek in het interne centrale systeem is gedaan en navraag is gedaan bij de betreffende ambtenaar die inmiddels uit dienst is. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat er sprake is geweest van het verwerken van persoonsgegevens van [appellant] door deze te delen met derden. De onderzoeksplicht van het college gaat niet zo ver dat het college contact met het college van Gelderland had moeten opnemen om te achterhalen hoe dit bestuursorgaan, dan wel de advocaat, aan de informatie is gekomen zoals deze is opgenomen in de brief van 3 januari 2017. Het college dient alleen in de eigen systemen te onderzoeken of er sprake is geweest van verwerking van de persoonsgegevens van [appellant], aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
4. Artikel 15 van de AVG luidt:
"1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
[…]
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
[…]"
Hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit de brief van 3 januari 2017 kan worden afgeleid dat er een uitwisseling van de persoonsgegevens van [appellant], zoals bedoeld in artikel 15 van de AVG, heeft plaatsgevonden tussen het college en het college van Gelderland. [appellant] voert hiertoe aan dat het gelet op de brief van 3 januari 2017 vaststaat dat tussen het college van Gelderland en het college contact is geweest. Bovendien volgt uit een brief van 20 april 2021 van het college van Gelderland dat het college van Gelderland het college wel als ontvanger van de persoonsgegevens van [appellant] aanmerkt, aldus [appellant].
5.1. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3 van deze uitspraak weergegeven overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog het volgende toe. Degene die stelt dat er persoonsgegevens moeten zijn verwerkt, nadat het bestuursorgaan onderzoek naar die verwerkingen heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er geen verwerkingen zijn, moet aannemelijk maken dat er wel gegevensverwerking heeft plaatsgevonden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:148. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college zijn persoonsgegevens heeft verwerkt, door deze te delen met andere bestuursorganen. Ook uit de door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat het college van Gelderland het college in de brief van 20 april 2021 als ontvanger van de persoonsgegevens van [appellant] heeft aangemerkt, volgt niet dat het college persoonsgegevens van [appellant] met het college van Gelderland heeft gedeeld. Het betoog slaagt niet.
6. [appellant] heeft de Afdeling verzocht om het college van Gelderland op te roepen als getuige. Dit verzoek kan, gelet op het voorgaande, niet bijdragen aan de beoordeling van deze zaak. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om getuigen te horen.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
280-1031