ECLI:NL:RVS:2024:2067

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
202307495/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 12 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond. Op 30 november 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat de staatssecretaris bij de toepassing van de Dublinverordening voor België mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft de grieven van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste en tweede grief slagen. De vreemdeling heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting geen gronden aangevoerd die gericht zijn tegen de uitspraak van de rechtbank, waardoor het stuk niet als incidenteel hoger beroepschrift kan worden aangemerkt.

De Afdeling heeft het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 16 mei 2024.

Uitspraak

202307495/1/V3.
Datum uitspraak: 16 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 30 november 2023 in zaak nr. NL23.14430 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 30 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. Birrou, advocaat te Roermond, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Het hoger beroep staatssecretaris
1.       De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:896, onder 5 tot en met 5.7, overwogen dat de staatssecretaris bij de toepassing van de Dublinverordening voor België uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit volgt de tweede grief slaagt.
2.       De Afdeling heeft ook de in de eerste grief opgeworpen rechtsvraag over of vreemdelingen die een opvolgende aanvraag zullen moeten indienen, kunnen worden overgedragen naar België, beantwoord in haar uitspraak van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1050, onder 6 tot en met 6.2. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit volgt dat de eerste grief slaagt.
Geen incidenteel hoger beroep
3.       In de schriftelijke uiteenzetting voert de vreemdeling geen gronden aan die zijn gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij hij volledig in het gelijk is gesteld, maar wordt uitsluitend gereageerd op de door de staatssecretaris ingediende grieven. Dit stuk is dus geen incidenteel hoger beroepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Awb (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2454, onder 6).
Conclusie hoger beroep
4.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 30 november 2023 in zaak nr. NL23.14430;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024
872-1023