202206436/1/R3.
Datum uitspraak: 15 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonExloërmond],
appellant,
en
de raad van de gemeente Borger-Odoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buinen, Klijndijk, Exloërmond en Valthe" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2024, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door Y.A. Bartelds, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 11 november 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. In de plantoelichting staat dat in het verleden voor de kernen Buinen, Klijndijk, Exloërmond en Valthe verschillende beheersverordeningen en bestemmingsplannen zijn vastgesteld, en dat ook de verschillen in ouderdom van die plannen en verordeningen hebben geleid tot afwijkende regelingen voor gebieden met een vergelijkbaar karakter. De raad heeft daarom besloten voor alle dorpen een eenduidig en actueel juridisch-planologisch kader op te stellen. Daarvoor is het plan vastgesteld.
[appellant] is eigenaar van een gebouw aan het [locatie 1] te Exloërmond. Het gebouw en de ondergrond ervan zijn kadastraal gesplitst van de ernaast gelegen woning en de ondergrond ervan op [locatie 2]. Aan de gronden van beide percelen is een woonbestemming toegekend. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen omdat volgens hem ten onrechte maar één bouwvlak aan de percelen met gebouwen met nummers [locatie 1] en [locatie 2] is toegekend. [appellant] wil in het gebouw op nummer [locatie 1] zelfstandig mogen wonen.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ontbreken bouwvlak
4. [appellant] betoogt dat de percelen, kadastraal bekend als ODNOO-N-1711 en ODNOO-N-1710, ten onrechte één bouwvlak hebben. Dit is volgens [appellant] in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hij wil dat aan zijn perceel ook een bouwvlak wordt toegekend. Zijn gebouw (met adres [locatie 1]) vormt volgens [appellant] het hoofdgebouw, en niet het gebouw op [locatie 2], omdat zijn gebouw uit 1900 dateert en het gebouw op [locatie 2] uit 1927. Het perceel Zuiderdiep [locatie 2] is afgesplitst van een groter perceel en als brugwachterswoning gebouwd. Ook is het perceel van nummer [locatie 1] in bouwkundig opzicht niet ondergeschikt aan [locatie 2] (hierbij verwijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3397). De percelen zijn meerdere keren apart verkocht. Ook verwijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8431, waar ook sprake was van twee verblijfsobjecten die functioneel zelfstandig zijn. Volgens [appellant] is [locatie 1] geen bijgebouw van Zuiderdiep [locatie 2]. Verder handelt de raad volgens [appellant] in strijd met het gelijkheidsbeginsel: woningen aan de overkant hebben A/B/C toevoegingen aan het betreffende huisnummer gekregen, terwijl deze ook zijn gesplitst, en worden wel allemaal als hoofdgebouw gezien. Op nummer 160 krijgen twee bedrijven wel beiden een eigen bouwvlak. De raad heeft hierover in de nota van zienswijzen onder ambtshalve wijzigingen opgenomen dat op nummer 160 twee bedrijven één bouwvlak hebben en dit wordt aangepast naar twee bouwvlakken.
[appellant] betoogt verder dat hij ten onrechte niet mag wonen in het gebouw op nummer [locatie 1], terwijl de gronden ter Exloërmonde wel een woonbestemming hebben. De raad stelt volgens [appellant] ten onrechte dat het perceel van nummer [locatie 1] niet te bereiken is vanaf de openbare weg. Er loopt namelijk een onverharde weg voor langs. Voor zover de raad stelt dat het toevoegen van een woning in strijd is met het beleid voert [appellant] aan dat hier geen sprake is van het toevoegen van een woning omdat het gebouw er al staat. Ook is het toestaan van wonen op [locatie 1] volgens [appellant] in het maatschappelijk belang omdat de gemeente dan meer WOZ-belasting ontvangt, en verval en verpaupering van het gebouw hiermee wordt voorkomen.
4.1. De raad stelt dat al sprake was van één woonbestemming, met een woning en een schuur, en de regel dat het aantal woningen ten hoogste het bestaande aantal mag bedragen. Dat er sprake is van een kadastrale splitsing wil volgens de raad niet direct zeggen dat het bestemmingsplan daarop moet worden aangepast en er zonder meer een woning moet worden toegevoegd. Daarnaast is het toevoegen van woningen in het buitengebied getoetst aan het geldende beleid en is het toevoegen van woningen volgens de raad niet toegestaan. Ook is het perceel van [appellant] niet opgenomen als mogelijke inbreidings-/bouwlocatie in de gemeentelijke Woonvisie van Borger-Odoorn.
4.2. Artikel 1.42 van de planregels luidt:
"hoofdgebouw: een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;"
Artikel 20.2.1 luidt:
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de woningen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
[…]
g. uitbreiding van het aantal woningen is niet toegestaan, daaronder niet begrepen de splitsing in twee inpandige woningen van voormalige agrarische gebouwen, zoals bedoeld in lid 20.4.1;
[…]."
4.3. Het perceel van [appellant] had lang een agrarische bestemming. In de brief van het college van 4 januari 1993 die [appellant] heeft overgelegd, staat dat het perceel destijds een agrarische bestemming had. Het college heeft toen besloten om geen medewerking te verlenen aan "het vervangen van een landbouwschuur door een woonhuis op het adres [locatie 1] te Exloërmond". Onder de voorgaande beheersverordening had het perceel van [appellant] al een woonbestemming toegekend gekregen, waar met het perceel van [locatie 2] één woning is toegestaan. De raad heeft toegelicht dat het gebouw van [appellant] in het buitengebied ligt, buiten stedelijk gebied, en dat het beleid van de gemeente en provincie is dat hier geen nieuwe woningen worden toegestaan. Tussen partijen is niet in geschil dat onder voorgaande planologische regimes ook niet mocht worden gewoond in het gebouw van [appellant].
Gelet op artikel 1.42 van de planregels vormt de woning op [locatie 2] het hoofdgebouw. Dat het gebouw op nummer [locatie 1] ouder is doet daar niet aan af. De woningen aan de andere kant van de weg waar [appellant] op heeft gewezen, zijn in de jaren ’50 al bestemd als woningen. De twee bedrijven die een eigen bouwvlak hebben gekregen zijn bedrijven en geen woningen. Dit zijn dus andere situaties. Het gelijkheidsbeginsel gaat niet op. Ook de uitspraken waar [appellant] naar heeft verwezen gaan om andere situaties dan hier aan de orde.
Gelet ook op het gemeentelijke en provinciale beleid bestaat er naar het oordeel van de Afdeling onder de voornoemde omstandigheden geen verplichting voor de raad om aan het perceel van [appellant] een eigen bouwvlak toe te kennen en zelfstandig wonen in zijn gebouw toe te staan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024
944