ECLI:NL:RVS:2024:2010
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was gedaan op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft op 25 april 2022 besloten om deze aanvraag af te wijzen. Hiertegen heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 2 februari 2023 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 6 september 2023 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.B. Swart, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hoger beroep geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 mei 2024.