ECLI:NL:RVS:2024:1998
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 15 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 16 februari 2024 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 29 februari 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.A. Madern, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had geen vragen beantwoord die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moesten worden. De rechtsvraag van de vreemdeling over het zicht op uitzetting naar Algerije is eerder beantwoord in een andere uitspraak van de Afdeling, waarin werd geconcludeerd dat deze grief niet slaagde.
De Afdeling heeft ook geen reden gezien om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.