ECLI:NL:RVS:2024:1966

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
202207157/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie ondergrondse restafvalcontainer in Vijfheerenlanden

Op 5 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden het 'Definitief locatieplan ondergrondse containers Vianen Deel II & III' vastgesteld, waarbij de locatie Magnoliaerf, ter hoogte van nummer 12, is aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC). Appellanten A en B, wonend tegenover deze locatie, hebben beroep ingesteld omdat zij van mening zijn dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen en dat alternatieve locaties niet adequaat zijn onderzocht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 maart 2024 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college bij de keuze van de locatie een afweging heeft gemaakt van alle betrokken belangen en dat de nadelige gevolgen van de aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met de aanwijzing worden gediend. De Afdeling concludeert dat de locatie geschikt is voor de plaatsing van de ORAC en dat de bezwaren van appellanten niet opwegen tegen het belang van een doelmatige inzameling van afval. Het beroep van appellanten is ongegrond verklaard, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202207157/1/R1.
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Hoef en Haag, gemeente Vijfheerenlanden,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college het "Definitief locatieplan ondergrondse containers Vianen Deel II & III" vastgesteld. Daarbij is onder meer de locatie Magnoliaerf, in de groenstrook ter hoogte van nummer 12 (hierna: de aangewezen locatie) aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2024, waar [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Derksen en J.H.P. van Mechelen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Waardlanden Reinigingsdienst, vertegenwoordigd door C. van Baalen, als partij gehoord.
Het college en [appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij het bestreden besluit is de locatie aan het Magnoliaerf aangewezen voor de plaatsing van een ORAC. [appellant A] en [appellant B] wonen tegenover de aangewezen locatie. Zij zijn het niet eens met de plaatsing van een ORAC op deze locatie, omdat volgens hen onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen en alternatieve locaties niet voldoende zijn onderzocht.
Toetsingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
3.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ORAC. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
4.       Bij het aanwijzen van een locatie voor een ORAC hanteert het college plaatsingscriteria, die zijn neergelegd in de richtlijnen voor het bepalen van een locatie voor een ondergrondse container.
Behandeling van het beroep
5.       De Afdeling zal onder 9 concluderen of het college de aangewezen locatie op grond van de daaraan voorgaande overwegingen geschikt heeft mogen achten. Onder 10 tot en met 10.3 zal de Afdeling beoordelen of het college had moeten afzien van het aanwijzen van de locatie omdat er een geschiktere alternatieve locatie is.
Hinder
6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is voor het plaatsen van de ORAC, omdat de ORAC hinder zal veroorzaken. [appellant A] en [appellant B] stellen dat de ORAC voor geurhinder zal zorgen omdat deze op de aangewezen locatie in de volle zon staat. Ook vrezen zij dat op de aangewezen locatie sprake zal zijn van extra overlast van een overvolle ORAC wat tot zwerfafval zal leiden. Zij stellen dat het aantal stortingen van huisvuil per jaar hoger is dan door het college is berekend. Ook belandt een deel van het huisvuil bij het legen van de ORAC op straat en dan zal dit als zwerfafval in de tuin van [appellant A] en [appellant B] waaien. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat zij geluidsoverlast zullen ondervinden van het aanbieden van restafval op enkele meters van hun huis. Zij stellen in dit verband dat restafval 24 uur per dag kan worden aangeboden en dat dit veelal met de auto zal gebeuren.
6.1.    Het college heeft over geuroverlast naar voren gebracht dat de ORAC alleen is bedoeld voor restafval. Dit zal in een gesloten plastic zak naar de ORAC worden gebracht. De ORAC is afgesloten en kan alleen met een speciale pas worden geopend. Tijdens de zitting heeft het college nader toegelicht dat geuroverlast van een ORAC beperkt blijft, omdat door de constante en lage temperatuur onder de grond het afval koel blijft. Ook stelt het college dat de ORAC frequent zal worden geleegd en één keer per jaar wordt gereinigd. Het college verwacht daarom niet dat sprake zal zijn van geurhinder. Door het college is verder toegelicht dat rekening wordt gehouden met de capaciteit van de ORAC en het aantal huisaansluitingen. De ORAC is voorzien van een vulgraadsensor die een signaal geeft aan de ophaaldienst zodra de ORAC voor 80% is gevuld en de frequentie van legen wordt aan de hand van dit signaal bepaald. Hierdoor wordt volgens het college voorkomen dat de ORAC te vol raakt en afval wordt bijgeplaatst. Als toch restafval naast de ORAC wordt geplaatst kan dit worden gemeld. Het verkeerd aanbieden van afval is verder een kwestie van handhaving, zo stelt het college. Het college stelt verder dat bij het ophalen van het huisvuil het vrijkomen van afval in de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen.
6.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de plaatsing van de ORAC niet tot onaanvaardbare geurhinder zal leiden. Zoals onder 3 is overwogen hoeft geur van een ORAC onder normale omstandigheden niet aan de aanwijzing van een locatie in de weg te staan. Alleen bij locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden kan geuroverlast ertoe leiden dat het college de locatie niet mocht aanwijzen. De Afdeling acht van belang dat de voorgevel van de woning van [appellant A] en [appellant B] zich op ongeveer 12 meter van de aangewezen locatie bevindt. De voorkeursafstand vanaf de ORAC tot aan de gevel van de woning bedraagt volgens de richtlijnen minimaal 5 m. [appellant A] en [appellant B] hebben verder geen bijzondere omstandigheden over geurhinder genoemd op grond waarvan van de aanwijzing moet worden afgezien. Dat de ORAC, naar zij stellen, op een onbeschutte locatie komt te staan, kan mede omdat het gaat om een ondergrondse container niet als een dergelijke omstandigheid worden gezien.
Ook in wat [appellant A] en [appellant B] met betrekking tot zwerfafval hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de locatie niet heeft kunnen aanwijzen. Gelet op de toelichting van het college mocht het college ervan uitgaan dat eventuele hinder als gevolg van zwerfafval beperkt zal blijven. Over het bijplaatsen van afval heeft de Afdeling eerder overwogen dat dit een kwestie van handhaving is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2724.
Tot slot overweegt de Afdeling dat uit de eerdergenoemde vaste rechtspraak van de Afdeling ook volgt dat geluid van het gebruik van een ORAC onder normale omstandigheden niet aan de aanwijzing van een locatie in de weg hoeft te staan. Het college heeft toegelicht dat de ORAC wordt voorzien van een speciale inworp met rubberen dempers. Deze dempers vangen de inworpklep op waardoor geluidsoverlast wordt beperkt. Het college verwacht ook geen extra autoverkeer naar de ORAC en baseert zich hierbij op ervaringen met andere ondergrondse containers in de buurt. Omdat de gemiddelde loopafstand tot de ORAC 100 m is gaat het college ervan uit dat de meeste inwoners hun afval lopend naar de ORAC zullen brengen. Voor geluid is in dit geval ook van belang dat de gevel van de woning van [appellant A] en [appellant B] zich op ongeveer 12 m tot de aangewezen locatie bevindt. De te verwachten geluidsoverlast is daarom niet zodanig dat het college had moeten afzien van de aangewezen locatie.
Het betoog slaagt niet.
Bereikbaarheid nood- en hulpdiensten
7.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is, omdat de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten in gevaar komt op de momenten dat de ORAC wordt geleegd. Op die momenten wordt het Magnoliaerf afgesloten door het inzamelvoertuig, aldus [appellant A] en [appellant B].
7.1.    De Afdeling is van oordeel dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten in verband met de bereikbaarheid van hulpdiensten. Het college heeft toegelicht dat de aangewezen locatie aan de binnenkant van het parkeerterrein aan het Magnoliaerf ligt. Omdat op de hoek van het parkeerterrein, tussen de ORAC en de straat een boompje staat zal het inzamelvoertuig de op- en afrit van het parkeerterrein op moeten rijden om de ORAC te legen. De weg blijft daardoor voor het overige vrij en nood- en hulpdiensten kunnen gewoon passeren, aldus het college. De Afdeling ziet geen aanleiding aan deze toelichting van het college te twijfelen, zodat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bereikbaarheid van nood- en hulpdiensten niet in gevaar komt.
Het betoog slaagt niet.
Straatbeeld en waardevermindering van de woning
8.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de plaatsing van de ORAC op de aangewezen locatie zorgt voor devaluatie van het straatbeeld en een waardevermindering van hun woning als gevolg heeft.
8.1.    Het college heeft toegelicht dat de ORAC grotendeels ondergronds wordt geplaatst en dat de hoogte van het bovengrondse gedeelte slechts 1 m is. Bovendien staan op de locatie al auto’s geparkeerd. Het college meent daarom dat geen sprake is van een devaluatie van het straatbeeld, uitzicht en woongenot.
8.2.    Het college heeft zich met de bovenvermelde motivering naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat plaatsing van de ORAC op de aangewezen locatie geen onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld oplevert. In de enkele stelling van [appellant A] en [appellant B] dat de plaatsing van de ORAC tot waardevermindering van hun woning zal leiden, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de aanwijzing van de locatie. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van hun woning als gevolg van de plaatsing van de ORAC op de aangewezen locatie in betekenende mate zal dalen. Dit laat onverlet dat eigenaren die menen door de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van de ORAC schade te lijden die niet voor hun rekening dient te komen, een verzoek om schadevergoeding tot het college kunnen richten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de geschiktheid van de locatie
9.       Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC. De Afdeling is van oordeel dat het college een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang bij een doelmatige inzameling van afval dat met plaatsing van de ORAC is gediend dan aan het belang van [appellant A] en [appellant B] bij een ongewijzigd woon- en leefklimaat. Naar het oordeel van de Afdeling is ook geen sprake van een zodanige aantasting van de belangen van [appellant A] en [appellant B] dat het college had moeten afzien van de aanwijzing van de locatie.
Alternatieve locaties
10.     [appellant A] en [appellant B] betogen dat het college de aangewezen locatie niet mocht aanwijzen omdat er geschiktere alternatieve locaties zijn. In hun zienswijze over het ontwerpbesluit hebben [appellant A] en [appellant B] alternatieve locaties in de wijk genoemd die volgens hen minder hinder voor omwonenden zullen veroorzaken. Zij vinden dat het college in de reactie op hun zienswijze onvoldoende op de door hen genoemde alternatieve locaties is ingegaan.
10.1.  In overweging 9 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locaties. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
10.2.  De Afdeling is van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door [appellant A] en [appellant B] aangedragen alternatieve locaties niet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat het college had moeten kiezen voor een van die alternatieve locaties. Het college heeft aangegeven dat het een afweging heeft gemaakt tussen de voor- en nadelen van de aangewezen locatie en de aangedragen alternatieve locaties op basis van de richtlijnen. Het aantal locaties in Hoef en Haag is vanuit het algemeen belang en het belang van een efficiënte inzameling gekozen. Door te werken met zo min mogelijk ORAC’s wordt de overlast voor buurtbewoners verkleind en een efficiënt gebruik van de ORAC’s beoogd. De ORAC’s moeten op strategische plekken worden geplaatst en een maximale loopafstand van 200 m is hierbij een belangrijke voorwaarde. De aangewezen locatie ligt volgens het college relatief in het midden van de buurt en is daardoor goed gepositioneerd ten opzichte van de huisaansluitingen. Daarnaast is het college uitvoerig ingegaan op de nadelen van de aangedragen alternatieve locaties. Over de aangedragen alternatieve locaties stelt het college, kort samengevat, dat hinder wordt ondervonden van kabels en leidingen, dat sprake zal zijn van een langere loopafstand met juist meer autoverkeer tot gevolg, dat een parkeerplaats en een boom zouden moeten verdwijnen en dat aangedragen locaties meer in het zicht liggen. Over de tijdens de zitting besproken alternatieve locatie op het midden van het parkeerterrein heeft het college naar voren gebracht dat deze locatie ten koste zou gaan van een parkeerplaats.
10.3.  De Afdeling stelt vast dat het college de voor- en nadelen van de aangewezen en de alternatieve locaties heeft bezien, tegen elkaar heeft afgewogen en voor de aangewezen locatie heeft gekozen. De Afdeling is van oordeel dat het college, in aanmerking genomen de beleidsruimte die het college hierbij heeft, deze keuze zo heeft mogen maken. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de aangedragen alternatieve locaties zodanig geschikter zijn voor plaatsing van de ORAC dat het college een van die locaties had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11.     Het beroep is ongegrond.
12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
195-1093