ECLI:NL:RVS:2024:1945

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
202300003/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de aanwijzing van een oplaadplek voor elektrische voertuigen in Lisse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 december 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de aanwijzing van een oplaadplek voor elektrische voertuigen door het college van burgemeester en wethouders van Lisse. Bij besluit van 15 december 2020 werden twee parkeerplaatsen op de Lijsterlaan aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 8 juni 2021 het besluit gedeeltelijk herroepen en slechts één parkeerplaats aangewezen. [appellant] woont nabij de Lijsterlaan en betwist de motivering en evenredigheid van het besluit. Hij stelt dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) niet is gevolgd en dat dit hem en andere belanghebbenden benadeelt. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende gemotiveerd had waarom de gekozen locatie geschikt was en dat de procedurele tekortkomingen niet tot gegrondverklaring van het beroep leidden. In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn bezwaren, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat het college de parkeerdruk adequaat heeft onderzocht en dat de gekozen locatie voor de oplaadplek niet onevenredig is ten opzichte van de belangen van [appellant]. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202300003/1/A2.
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Lisse,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2022 in zaak nr. 21/4766 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lisse (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2020 heeft het college twee parkeerplaatsen op de Lijsterlaan in Lisse aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen.
Bij besluit van 8 juni 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 15 december 2020 gedeeltelijk herroepen door slechts één parkeerplaats op de Lijsterlaan in Lisse aan te wijzen voor het opladen van elektrische voertuigen.
Bij uitspraak van 13 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2024, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college,  vertegenwoordigd door mr. S.I. van der Waals en A. Visser, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Dit geschil gaat over de voorbereiding en over de evenredigheid en motivering van het besluit van het college om in de Lijsterlaan, nabij de kruising met de [locatie 1], een oplaadplek aan te wijzen. [appellant] woont in de hoekwoning op de [locatie 2] bij de kruising met de Lijsterlaan. Het college heeft een aanvraag ontvangen van een bewoner van de woning aan de [locatie 3] om een oplaadplek aan te wijzen.
2.       Volgens het gemeentelijk beleid was de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (hierna: UOV), als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van toepassing op de voorbereiding van het besluit van 15 december 2020. Die procedure is niet gevolgd. Het college heeft dat gebrek bij besluit van 8 juni 2021 gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Awb.
Het college heeft in het besluit van 15 december 2020 onder meer vermeld dat het inwoners van Lisse, die langdurig gebruik willen maken van een oplaadpunt voor een elektrisch voertuig in de nabije omgeving van hun woning, wil faciliteren met een oplaadpunt in de openbare ruimte. Het college heeft zich, in het besluit van 8 juni 2021, verder op het standpunt gesteld dat in de [locatie 1] geen geschikte plekken voor aanwijzing beschikbaar zijn, omdat de parkeerdruk hier hoger is en het trottoir smaller. De hoek van de Lijsterlaan is daarom de meest geschikte oplaadplek binnen een straal van 250 meter van het adres van de aanvrager. Verder heeft het college zich, onder verwijzing naar verkeersonderzoeken, op het standpunt gesteld dat de parkeerdruk in de Lijsterlaan onder de drempelwaarde van 95% is gelegen.
Oordeel van de rechtbank
Voorbereidingsprocedure
3.       Volgens de rechtbank kan in het midden blijven of het college het primaire besluit had moeten nemen na toepassing van de UOV. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit dat daardoor in zijn voordeel is herzien. Het besluit is in een nieuwsblad en de Staatscourant gepubliceerd. Ook andere potentiële belanghebbenden hadden dus bezwaar kunnen maken tegen dat besluit.
Evenredigheid en motivering van het besluit
4.       Volgens de rechtbank heeft het college voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de parkeerplaats is aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen. In zijn besluit heeft het college uitgelegd dat de parkeerdruk in de wijk is onderzocht en dat is vastgesteld dat deze ruim onder de drempelwaarde blijft. Hierdoor acht het college de locatie in de Lijsterlaan het meest geschikt. Met name de parkeerdruk en het belang van de verkeersveiligheid zijn redenen geweest om te kiezen voor deze locatie en niet voor een locatie in de [locatie 1]. Het college heeft toegelicht waarom de door [appellant] aangedragen andere locaties niet de voorkeur hebben. Daarbij is benoemd dat op een aantal aangedragen locaties al laadpalen aanwezig zijn en dat de trottoirs in de [locatie 1] te smal zijn voor een laadpaal. Ook heeft de politie een positief advies uitgebracht ten aanzien van de gekozen locatie.
5.       Verder is de rechtbank van oordeel dat het college een redelijke belangenafweging heeft gemaakt. Het college heeft, in het kader van de parkeerdruk, rekening gehouden met de bewoners van de [locatie 1] zonder eigen oprit. Daarnaast heeft het college uitgelegd dat de al aanwezige laadpalen op een te grote afstand van de [locatie 1] liggen. Het is in het belang van de gebruikers van elektrische voertuigen dat in de omgeving waar zij wonen een parkeerplek met een laadpaal is. De locatie in de Lijsterlaan is een openbare parkeerplaats. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in de nabijheid van zijn woning geen mogelijkheid is om te parkeren op andere plaatsen.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
Voorbereidingsprocedure
6.       [appellant] betoogt, onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:22 van de Awb, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een gebrek in de besluitvorming alleen gepasseerd kan worden als belanghebbenden evident niet zijn benadeeld door dat gebrek. Hij voert aan dat het college niet heeft aangetoond dat alle belanghebbenden in de buurt evident niet zijn benadeeld door het achterwege laten van de UOV. Als het college de UOV had toegepast, zouden andere belanghebbenden wellicht andere locaties voor de oplaadplek naar voren hebben gebracht.
6.1.    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een bezwaarmaker niet benadeeld wordt door het ten onrechte achterwege laten van de UOV, omdat hij in de gelegenheid is gesteld om in de bezwaarprocedure zijn belangen kenbaar te maken en hij ook daadwerkelijk bezwaar heeft gemaakt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2873, onder 4.4. Het is verder niet aannemelijk dat andere potentieel belanghebbenden zijn benadeeld door het ten onrechte achterwege laten van de toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het besluit van 15 december 2020 in de Staatscourant en een lokaal nieuwsblad van 22 december 2020 is gepubliceerd, wat zou voldoen aan de in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb vereiste bekendmaking van een ontwerp van een besluit in de UOV. Potentieel belanghebbenden hebben daardoor, net zoals [appellant], kennis kunnen nemen van het  besluit van 15 december 2020 en hiertegen bezwaar kunnen maken.      Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid en motivering van het besluit
7.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de parkeerdruk te hoog is in het deel van de Lijsterlaan dat in Lisse ligt. Hij kan alleen nog op de plekken bij zijn woning parkeren, maar als de oplaadplek gerealiseerd wordt, kan dat niet meer. Verder heeft het college de parkeerdruk in de omgeving op onduidelijke wijze vastgesteld. Het onderzoek ziet niet op de directe omgeving van de oplaadplek en het is onduidelijk wanneer en door wie het onderzoek is gedaan. Verder betwist [appellant] dat het trottoir van de Lijsterlaan breder is dan het trottoir van de [locatie 1] en dat de Lijsterlaan daarom geschikter is voor de oplaadplek. Ook heeft het college niet genoeg alternatieve opties overwogen, zoals de facilitering van privé of semipubliek gebruik van een oplaadplek of een andere locatie voor de openbare oplaadplek, aldus [appellant].
7.1.    Het college heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in de Wegenverkeerswet 1994. Het college moet dit naar behoren motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Awb). Zie hiervoor ook de uitspraak van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:599.
7.2.    [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank heeft verzuimd een oordeel te geven over zijn beroepsgrond dat het college het parkeeronderzoek ten onrechte aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Dit leidt echter, gelet op het volgende, niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
7.3.    Het college heeft voor de vaststelling van de parkeerdruk verwezen naar parkeeronderzoeken voor de gemeenten Lisse en Teylingen van Bureau de Groot Volker. Deze onderzoeken zijn gedaan in september en oktober 2020. Het college heeft gewezen op de daarbij vastgestelde parkeerdruk van 71% in het deelgebied L20 van Lisse en de parkeerdruk van 35% in het deelgebied S08 van Teylingen. In figuur 3.3 van de rapporten van Bureau de Groot Volker zijn deze deelgebieden in beeld gebracht. Daaruit blijkt dat die gebieden zien op de buurt van de oplaadplek. Op de zitting van de Afdeling heeft het college toegelicht dat de parkeerdruk per straat is gemeten. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de rapporten inzichtelijk en voldoende specifiek om op basis daarvan de parkeerdruk in de buurt van de woning van [appellant] vast te stellen, zodat het college hiervan redelijkerwijs heeft kunnen uitgegaan.
7.4.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak toegelicht waarom zij tot het oordeel is gekomen dat het college de keuze voor de huidige parkeerplaats met laadpaal voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd en dat de nadelige gevolgen daarvan niet onevenredig zijn tot de daarmee te dienen doelen. De Afdeling ziet in het betoog in hoger beroep geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Hierbij is ook van belang dat het college er op de zitting van de Afdeling onweersproken op heeft gewezen dat een semipublieke oplaadplek niet binnen een redelijke afstand mogelijk is. [appellant] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het besluit zijn auto niet meer in de buurt kan parkeren.
7.5.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
452-1100