ECLI:NL:RVS:2024:1908
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Frankrijk
In deze zaak heeft de vreemdeling, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend, een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van de vreemdeling ongegrond had verklaard. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat haar voorgenomen overdracht aan Frankrijk, gepland op 30 april 2024, niet door zou gaan totdat er een beslissing was genomen in het hoger beroep. Daarnaast vroeg zij om opvang en verstrekkingen tijdens deze procedure.
De voorzieningenrechter heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van zowel de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als de vreemdeling in overweging genomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van het asielverzoek is vastgesteld op basis van de Dublinverordening, en dat de overdrachtstermijn op 30 april 2024 verstrijkt.
Er zijn geen aanwijzingen dat er in Frankrijk tekortkomingen zijn in de opvang van terugkerende Dublinclaimanten, ook niet voor kwetsbare groepen zoals alleenstaande vrouwen met kinderen. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, met de overweging dat de overdracht aan Frankrijk geen onomkeerbare gevolgen heeft. Mocht Nederland uiteindelijk verantwoordelijk worden voor de behandeling van het asielverzoek, dan kan de vreemdeling vanuit Frankrijk teruggeleid worden naar Nederland. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.