ECLI:NL:RVS:2024:1907
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsdocument
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 mei 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening door een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd op 12 juni 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 16 oktober 2023. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 17 januari 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om het gevraagde document binnen twee weken af te geven. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter had eerder op 29 februari 2024 al bepaald dat de staatssecretaris geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De vreemdeling verzocht nu om een arbeidsmarktaantekening in haar paspoort, zodat zij kon werken in afwachting van de beslissing op het hoger beroep. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het verzoek van de vreemdeling niet kon worden toegewezen, omdat de staatssecretaris geen verblijfsdocument hoefde te verstrekken op basis van de eerdere uitspraak. Het verzoek werd afgewezen en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden.