ECLI:NL:RVS:2024:1900

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
202402499/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Zweden

Op 3 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 januari 2024 niet in behandeling werd genomen. De rechtbank verklaarde op 15 april 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Zweden voordat er op het hoger beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De verantwoordelijkheid van Zweden voor de behandeling van de asielaanvraag is vastgesteld op basis van de Dublinverordening, en de overdrachtstermijn verstrijkt op 10 mei 2024. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de overdracht aan Zweden geen onomkeerbare gevolgen heeft en dat, mocht Nederland uiteindelijk verantwoordelijk blijken te zijn, de vreemdeling vanuit Zweden kan worden teruggeleid naar Nederland. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202402499/2/V3.
Datum uitspraak: 3 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 15 april 2024 in zaak nr. NL24.1873 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2024 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 15 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt overgedragen voordat op het hoger beroep is beslisten dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd, dan wel dat zal blijken dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van de vreemdeling. Gelet op de belangen die de vreemdeling naar voren heeft gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de verantwoordelijkheid van Zweden voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is vastgesteld op grond van de Dublinverordening en dat de overdrachtstermijn op 10 mei 2024 verstrijkt. De overdracht van de vreemdeling aan Zweden heeft verder geen onomkeerbare gevolgen. Mocht uiteindelijk blijken dat Nederland verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan kan de vreemdeling vanuit Zweden worden teruggeleid naar Nederland.
3.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024
644-1058