ECLI:NL:RVS:2024:1900
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Zweden
Op 3 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 januari 2024 niet in behandeling werd genomen. De rechtbank verklaarde op 15 april 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Zweden voordat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De verantwoordelijkheid van Zweden voor de behandeling van de asielaanvraag is vastgesteld op basis van de Dublinverordening, en de overdrachtstermijn verstrijkt op 10 mei 2024. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de overdracht aan Zweden geen onomkeerbare gevolgen heeft en dat, mocht Nederland uiteindelijk verantwoordelijk blijken te zijn, de vreemdeling vanuit Zweden kan worden teruggeleid naar Nederland. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.