ECLI:NL:RVS:2024:1890

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
202103312/5/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inzageverzoek op grond van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021, waarin een inzageverzoek op grond van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv) werd behandeld. De minister van Defensie heeft de Afdeling van de Raad van State verzocht om te bepalen dat alleen de Afdeling kennis mag nemen van bepaalde stukken, omdat er gewichtige redenen zijn om de kennisneming te beperken. Deze stukken zijn onderdeel van de antwoorden op vragen die de Afdeling aan de minister heeft gesteld over de uitgevoerde zoekslag. De minister stelt dat het beperken van de kennisneming van belang is voor een zorgvuldige omgang met bronnen en een effectieve taakuitvoering. De informatie in de stukken zou inzicht geven in het actuele kennisniveau van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de werkwijze daarvan.

[appellant] betwist dat het verstrekken van bepaalde informatie, zoals door hem gehanteerde zoektermen, in strijd is met de nationale veiligheid. De Afdeling heeft de gerubriceerde documentatie bekeken en vastgesteld dat de minister terecht stelt dat vrijgave van deze informatie de nationale veiligheid in gevaar zou kunnen brengen. De Afdeling weegt de belangen van partijen en het algemeen belang tegen elkaar af en komt tot de conclusie dat het belang van beperking van de kennisneming in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van de bijlagen. Daarom heeft de Afdeling het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht en het verzoek van de minister toegewezen.

De beslissing is genomen op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige geheimhoudingskamer van de Raad van State op 3 mei 2024.

Uitspraak

202103312/5/A3.
Datum beslissing: 3 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021 in zaken nrs. 19/7910 en 19/8024 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021 in zaken nrs. 19/7910 19/8024.
Het gaat in die zaak om een inzageverzoek van [appellant] op grond van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: de Wiv).
De minister heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het gaat om bijlagen bij de brief van de minister van 13 februari 2024.
[appellant] heeft een reactie ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1.       De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen. Deze bijlagen maken deel uit van de antwoorden op vragen die de Afdeling aan de minister heeft gesteld over de uitgevoerde zoekslag. Zij vallen niet onder het bereik van het verzoek van [appellant] op grond van de Wiv. De Afdeling moet hierover dus een beslissing nemen.
De minister stelt dat beperking van de kennisneming van de bijlagen van belang is voor een zorgvuldige omgang met bronnen en een effectieve taakuitvoering. Verder geeft de informatie uit de stukken zicht op het actuele kennisniveau van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de MIVD) en de manier waarop hij te werk gaat.
2.       [appellant] ziet niet in hoe het verstrekken van bijvoorbeeld door hemzelf gehanteerde zoektermen indruist tegen de nationale veiligheid.
Beoordeling
3.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
4.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de gerubriceerde documentatie. Deze bevatten informatie over gebruikte zoektermen en voorbeelden van plaatsings- en inventarislijsten. Ook zijn er enkele voorbeelden van bewijzen van overdracht van documenten die vernietigd worden. De Afdeling stelt vast dat de minister met deze documenten gehoor geeft aan de vragen van de Afdeling om toelichting over de uitgevoerde zoekslag en concrete voorbeelden daarbij. De minister stelt voor de informatie in deze documenten terecht dat als die wordt vrijgegeven, de nationale veiligheid in gevaar komt omdat daarmee inzicht wordt gegeven in het kennisniveau en de werkwijze van de MIVD. Dat er mogelijk zoektermijnen in voorkomen die ook [appellant] hanteert, maakt dat niet anders. Voor zover [appellant] betoogt dat processen-verbaal van vernietiging op grond van de Archiefwet openbaar zijn, leidt dat al niet tot een ander oordeel omdat het niet gaat om de processen-verbaal van vernietiging zelf. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang bij beperking van de kennisneming in dit geval daarom zwaarder dan het belang dat [appellant] kennis kan nemen van de bijlagen.
5.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024
290