Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
de minister van Defensie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Den Haag
Op 9 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Defensie, waarbij het ging om inzageverzoeken op basis van de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2017 (WIV). De eiser had in totaal elf inzageverzoeken ingediend, die betrekking hadden op verschillende onderwerpen, waaronder spionageactiviteiten en de affaire met betrekking tot staatsgeheimen. De minister van Defensie had eerder op deze verzoeken beslist, waarbij sommige verzoeken waren afgewezen op grond van misbruik van recht. De rechtbank heeft de procedurele stappen en de besluiten van de minister beoordeeld, evenals de argumenten van de eiser die zich niet kon vinden in de afwijzingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op een zorgvuldige manier heeft gehandeld en dat de afwijzingen van de inzageverzoeken gerechtvaardigd waren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, waaronder het ontbreken van een inventarislijst en de onvolledigheid van de verstrekte informatie, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende inzicht had gegeven in de verstrekte en geweigerde documenten en dat er geen reden was om aan te nemen dat er meer informatie beschikbaar was dan was verstrekt. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder inzageverzoeken op basis van de WIV kunnen worden ingewilligd en de bescherming van gevoelige informatie die van belang is voor de nationale veiligheid. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.