ECLI:NL:RVS:2024:1856

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
202305475/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 2 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris op 1 juni 2023 niet in behandeling is genomen. De rechtbank had op 21 augustus 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de argumenten van de staatssecretaris, die betoogde dat de rechtbank ten onrechte Bahaddar-omstandigheden had aangenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had moeten concluderen dat er sprake was van dergelijke omstandigheden, die zouden rechtvaardigen dat de indiening van het beroepschrift niet-ontvankelijk zou worden verklaard. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet kon standhouden en dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305475/1/V3.
Datum uitspraak: 2 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 21 augustus 2023 in zaak nr. NL23.17130 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 21 augustus 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris betoogt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte Bahaddar-omstandigheden heeft aangenomen en daarom in de te late indiening van het beroepschrift geen aanleiding heeft gezien voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, kan onder bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, de noodzaak bestaan om ter voorkoming van schending van artikel 3 van het EVRM een in het nationale recht neergelegde procedureregel niet tegen te werpen. In de uitspraak van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043, overwoog de Afdeling weliswaar dat er serieuze aanknopingspunten waren dat overgedragen Dublinclaimanten in Kroatië het risico lopen op pushbacks. Maar het enkele feit dat de Afdeling in de toen beschikbare informatie over uitzettingen aanleiding zag de staatssecretaris op te dragen om nader onderzoek te doen naar de positie van overgedragen Dublinclaimanten in Kroatië om na te gaan of hij nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon uitgaan, is naar het oordeel van de Afdeling geen Bahaddar-omstandigheid. Daarvoor is namelijk vereist dat wat de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat de staatssecretaris bij overdracht aan Kroatië artikel 3 van het EVRM zou schenden (zie de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, onder 11). Tot dat oordeel is de Afdeling in haar uitspraak van 13 april 2022 niet gekomen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, biedt deze uitspraak daarom geen grond voor het oordeel dat sprake is van Bahaddar-omstandigheden.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 21 augustus 2023 in zaak nr. NL23.17130;
III.      verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024
846-1017