202205209/1/R3.
Datum uitspraak: 1 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Holten, gemeente Rijssen-Holten,
appellant,
en
de raad van de gemeente Rijssen-Holten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Wonen Holten, uitwerking kavel Hakkertsweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 28 maart 2024, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door M. Dijkstra en R. Jansen, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 10 maart 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Met het bestemmingsplan wordt de bestemming van de kavel die is gelegen tussen de Hakkertsweg 13 en 15 in Holten (hierna: de kavel) aangepast van "Wonen - Uit te werken" naar "Wonen - Vrijstaand". Hiermee wordt de bouw van één vrijstaande woning mogelijk gemaakt op de kavel, die op dit moment enkel groenvoorzieningen bevat.
[appellant] woont aan [locatie], schuin tegenover de kavel. Hij is het oneens met het plan en vreest voor een aantasting van het uitzicht vanuit zijn woning en waardevermindering van zijn woning.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
Belangenafweging
4. [appellant] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen. Hiertoe voert hij aan dat het plan leidt tot aantasting van het uitzicht vanuit de voorkant van zijn woning. [appellant] stelt dat hij de grond van zijn woning heeft gekocht met het idee dat de kavel onbebouwd zou blijven en dat hij bij het ontwerpen van zijn woning rekening heeft gehouden met het uitzicht vanuit de woonkamer op de kavel. Hij heeft namelijk hoekkozijnen aan de voorzijde geplaatst.
[appellant] stelt daarnaast dat de raad van de toenmalige gemeente Holten ten tijde van de oorspronkelijke aankoop van de andere kavels heeft gesteld dat de door de kopers afgedragen omzetbelasting onder meer zou worden gebruikt ter inrichting en onderhoud van de straat, waaronder de kavel. [appellant] verwijst daarbij naar het besluit van de raad van de toenmalige gemeente Holten van 23 maart 1992, waarbij de grond waarop zijn woning is gebouwd aan hem verkocht is. Op de bij dit besluit gevoegde kaart is de kavel aangegeven als "plantsoenstrook". Volgens [appellant] dient de kavel om deze redenen groen te blijven, en heeft de raad onterecht besloten om de bestemming van de kavel te veranderen naar "Wonen - Vrijstaand".
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de belangen van [appellant] voldoende zijn meegenomen bij het besluit tot vaststelling van het plan. Hiertoe stelt de raad dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een recht op blijvend vrij uitzicht niet bestaat. Volgens de raad is er bij de gemaakte belangenafweging daarom geen doorslaggevend gewicht toegekend aan het belang van omwonenden bij het behoud van een vrij of mooi uitzicht. De raad stelt dat er geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht, aangezien het gaat om één vrijstaande woning in het midden van een rij vrijstaande woningen. Door op de kavel een woning toe te staan wordt de straat, volgens de raad, afgerond als woonstraat. Bovendien wil de raad voorzien in de woningbehoefte in de gemeente. Daarom hecht hij meer belang aan de realisering van een woning dan aan het behoud van groen en het uitzicht daarop.
De raad stelt daarnaast dat voor de kavel al sinds 2004 een uit te werken woonbestemming geldt.
4.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de belangen van [appellant] voldoende meegewogen bij de vaststelling van het plan. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de nadelige gevolgen voor het uitzicht vanuit de woning van [appellant] niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Uitgangspunt is dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. De Afdeling verwijst als voorbeeld naar haar uitspraak van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:503. Dat betekent niet dat het belang van [appellant] bij zijn uitzicht geen gewicht toekomt. Het betekent wel dat de raad andere belangen belangrijker mag vinden en het belang van [appellant] bij het behoud van zijn uitzicht niet doorslaggevend is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad bij het vaststellen van het plan meer belang mogen toekennen aan de omstandigheid dat het gaat om een straat met een rij vrijstaande woningen waar alleen de kavel nog niet is bebouwd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt heeft de raad daarom gekozen de kavel in te vullen met een vrijstaande woning. De raad heeft bovendien bij zijn afweging aan het belang bij de bouw van de woning een zwaarder gewicht toegekend dan het belang van [appellant] bij het behoud van het uitzicht. In de omstandigheid dat [appellant] zijn woning heeft ontworpen om uitzicht op de kavel te faciliteren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het belang van [appellant] zwaarder had moeten laten wegen dan het belang bij de bouw van de woning. De gestelde omstandigheid dat bij de oorspronkelijke verkoop van de kavels met de raad van de toenmalige gemeente Holten is overeengekomen dat de afgedragen omzetbelasting onder andere gebruikt zou worden voor de inrichting en het onderhoud van de kavel, geeft evenmin aanleiding voor dat oordeel en brengt bovendien niet met zich mee dat de raad om die reden de bestemming van de kavel niet meer mocht veranderen van "Wonen - Uit te werken" naar "Wonen - vrijstaand".
Het betoog slaagt niet.
Waardevermindering
5. [appellant] vreest dat het plan zal leiden tot een waardevermindering van zijn woning.
5.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024
884-1103