ECLI:NL:RVS:2024:18
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 22 december 2021 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 29 juni 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.J. Blijdorp, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 januari 2024 geoordeeld dat de eerst in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder een werkgeversverklaring en medische documenten, niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. De vreemdeling heeft niet kunnen aantonen waarom deze stukken niet eerder konden worden overgelegd. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.