ECLI:NL:RBDHA:2022:6511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
NL22.881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiseres op basis van ongeloofwaardige werkzaamheden op ultravertrouwelijke afdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die stelt de Iraanse nationaliteit te hebben, heeft aangevoerd dat zij op een ultravertrouwelijke afdeling in Iran heeft gewerkt en dat zij bij terugkeer naar Iran het risico loopt op ernstige schade door de Iraanse autoriteiten. De rechtbank heeft de asielaanvraag ongegrond verklaard, omdat de werkzaamheden op de ultravertrouwelijke afdeling ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen, en dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen reëel risico bestaat op onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Iran.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het aan de vreemdeling is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, en dat de eiseres niet heeft voldaan aan de eisen die gesteld worden aan de onderbouwing van haar asielaanvraag. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiseres niet in staat is geweest om documenten over te leggen die haar dienstverband op de ultravertrouwelijke afdeling onderbouwen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres over de geloofwaardigheid van haar verklaringen en de eisen die de staatssecretaris aan haar heeft gesteld, verworpen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de geloofwaardigheid van de ingediende verklaringen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om de asielaanvraag van de eiseres af te wijzen, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.881

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

ProcesverloopBij besluit van 22 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Farjadnia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [Geboortedatum]. Eiseres stelt dat zij op een ultravertrouwelijke afdeling heeft gewerkt in Iran. Voor haar oogproblemen moest zij naar Spanje reizen om daar behandeld te worden. Bij terugkeer in Iran zou zij ervan verdacht worden geheime informatie aan Spanje te hebben doorgespeeld. Zij stelt hierna lastiggevallen te zijn door de veiligheidsdiensten in Iran. Eiseres zou voor [Naam 2] moeten gaan werken. Dit heeft zij geweigerd, waarna zij bedreigd werd. Vervolgens heeft eiseres Iran verlaten.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft drie relevante elementen onderscheiden: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst, 2) werkzaamheden op de afdeling ultravertrouwelijke informatie en 3) problemen met de Iraanse inlichtingendienst en in het bijzonder met [Naam 3]. Verweerder heeft de relevante elementen 1) en 3) geloofwaardig geacht. De werkzaamheden op de afdeling ultravertrouwelijke informatie heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Ten aanzien van de problemen met de Iraanse inlichtingendienst en in het bijzonder met [Naam 3] stelt verweerder dat eiseres de vrees niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom stelt verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting naar Iran een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Standpunt eiseres
3. Volgens eiseres verlangt verweerder ten onrechte van haar dat zij haar dienstverband tussen 2008 en 2013 aannemelijk moet maken met documenten. Dit is niet redelijk en niet in overeenstemming met WI [2] 2014/10. Ook heeft verweerder ten onrechte de externe geloofwaardigheidsindicatoren niet in acht genomen in relatie tot de opmerking dat het niet aannemelijk is dat eiseres met haar achtergrond is aangenomen op de ultravertrouwelijke afdeling. In Iran bestaat een geheime dienst die verschillende namen draagt. Het krijgen van een aanstelling bij deze afdeling is meestal niet gebaseerd op iemands opleiding, maar op betrouwbaarheid. Eiseres heeft duidelijk verklaard hoe zij aan die functie is gekomen. Verweerder mag niet aan eiseres tegenwerpen dat zij in het aanmeldgehoor niet heeft verklaard dat zij op een ultravertrouwelijke afdeling werkte. Het aanmeldgehoor is er niet om asielmotieven te bespreken. Tot slot heeft eiseres na het voornemen het inzicht gekregen dat zij kan worden beschuldigd van verraad bij terugkeer naar Iran. Eiseres zal bij terugkeer naar Iran dan ook worden ondervraagd door de Iraanse autoriteiten. Ook door haar langdurig verblijf in het buitenland vreest zij bij terugkeer naar Iran ondervraagd en lastiggevallen te worden.

Beoordeling rechtbank

4. Vooropgesteld wordt dat het op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [3] aan de vreemdeling is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. In het zesde lid van deze bepaling staat het volgende:
Indien de vreemdeling zijn verklaringen of een deel van zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, worden deze verklaringen geloofwaardig geacht en wordt de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven;
b. alle relevante elementen waarover de vreemdeling beschikt, zijn overgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;
c. de verklaringen van de vreemdeling zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag;
d. de vreemdeling heeft zijn aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten; en
e. vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
5. Volgens WI 2014/10 vindt de beoordeling van de geloofwaardigheid van de ter onderbouwing van de asielaanvraag afgelegde en niet met documenten onderbouwde verklaringen plaats aan de hand van enerzijds interne geloofwaardigheidsindicatoren, zoals de gedetailleerdheid, specificiteit en innerlijke consistentie van de verklaringen, en anderzijds externe geloofwaardigheidsindicatoren, zoals de consistentie van de verklaringen met informatie van anderen en beschikbare objectieve informatie. Vervolgens wordt aan de hand van een integrale afweging beoordeeld of en zo ja, in hoeverre bepaalde omstandigheden de geloofwaardigheid van het relaas aantasten.
6. Hieruit volgt dat het aan eiseres is om haar asielaanvraag te ondersteunen met documenten. De rechtbank stelt vast dat eiseres wel een aantal documenten over haar dienstverband heeft overgelegd, maar niet over de periode dat zij stelt op de ultravertrouwelijke afdeling te werken. Verweerder heeft zich op dit punt niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet van eiseres verwacht wordt dat zij documenten overlegt die bevestigen dat zij op een ultravertrouwelijke afdeling heeft gewerkt, maar dat wel van haar verwacht mag worden dat zij haar dienstverband in die periode onderbouwd met documenten.
7. Verweerder heeft zich dus voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het ontbreken van documenten ter staving van haar asielrelaas aan eiseres wordt toegerekend.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiseres over de ultravertrouwelijke afdeling volgens WI 2014/10 heeft beoordeeld. Verweerder heeft hier niet ten onrechte bij betrokken dat eiseres alleen een middelbare schooldiploma heeft, [4] moeilijk een baan kon vinden en een slecht gezichtsvermogen heeft. Verder is het niet erg aannemelijk dat iemand zonder een uitvoerige screening naar een dergelijke afdeling wordt overgeplaatst. Daarbij komt dat eiseres zelf heeft verklaard dat bepaalde functies alleen voor hoogopgeleide personen zijn weggelegd. Ook heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat de verklaring van eiseres dat zij moest smeken om deze functie te krijgen niet strookt met haar verklaring dat er vertrouwen in haar was en dat haar daarom de functie is gegeven. [5] Tot slot heeft eiseres niet nader toegelicht welke externe geloofwaardigheidsindicatoren niet in acht zijn genomen in relatie tot de opmerking dat het niet aannemelijk is dat zij met haar achtergrond is aangenomen op een ultravertrouwelijke afdeling.
9. Verder heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiseres in het aanmeldgehoor wel heeft gesproken over haar werkzaamheden en de beperkingen die zij heeft ervaren door haar oogproblemen, maar niets heeft gezegd over haar werkzaamheden op de ultravertrouwelijke afdeling. Het aanmeldgehoor heeft als doel om algemene informatie vast te leggen. Dit neemt echter niet weg dat van eiseres verwacht mag worden dat zij de vragen van verweerder tijdens het aanmeldgehoor volledig beantwoordt. Dit is temeer het geval nu verweerder tijdens het aanmeldgehoor vragen heeft gesteld over haar werkzaamheden op de luchthaven. [6]
10. Tot slot heeft verweerder terecht opgemerkt dat niet aannemelijk is dat eiseres in de (verhoogde) negatieve aandacht staat van de Iraanse autoriteiten en daardoor bij terugkeer naar Iran een daadwerkelijk risico loopt op onmenselijke behandeling. Eiseres is eenmaal routinematig een aantal uur bevraagd na terugkeer uit Spanje en heeft daarna drie jaar zonder problemen in Iran verbleven. Vervolgens is eiseres in 2016 gecontroleerd, legaal en zonder problemen Iran uitgereisd. Dat zij ervan wordt beschuldigd gevoelige informatie aan de Spaanse autoriteten te hebben doorgespeeld heeft verweerder niet aannemelijk kunnen achten. Dat uit landeninformatie [7] blijkt dat zij bij terugkeer mogelijk wordt ondervraagd vanwege haar langdurige verblijf buiten Iran, maakt het vorenstaande niet anders. Uit de landeninformatie blijkt namelijk dat niet iedere terugkerende Iraniër wordt ondervraagd.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, Vw (Vreemdelingenwet 2000).
2.Werkinstructie.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Pagina 18 Rapport nader gehoor van 15 december 2020.
5.Pagina 19 Rapport nader gehoor van 15 december 2020.
6.Vanaf pagina 6 Rapport aanmeldgehoor van 25 juni 2020.
7.Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021.