ECLI:NL:RVS:2024:1757
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 maart 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke op 6 oktober 2022 door de minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. Na het indienen van bezwaar, verklaarde de minister op 28 juni 2023 het bezwaar ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 april 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft in haar uitspraak op goede gronden geoordeeld en de Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 april 2024, waarbij mr. J.C.A. de Poorter als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber als griffier.