ECLI:NL:RVS:2024:1756
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- J.C.A. de Poorter
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag
In deze zaak heeft de vreemdeling, mede namens zijn minderjarige kinderen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 29 januari 2024 het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had zijn asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling te laat in gebreke was gesteld, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
In hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, zijn standpunt herhaald en een nader stuk ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht niet is ingegaan op de inhoudelijke argumenten van de vreemdeling met betrekking tot de Dublin-overdrachtstermijn en de aanvang van de termijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag. De vreemdeling had de staatssecretaris namelijk meer dan drie maanden na het indienen van de asielaanvraag in gebreke gesteld, wat de rechtbank als prematuur heeft aangemerkt.
De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door de voorzitter mr. H.G. Sevenster en de leden mr. J.C.A. de Poorter en mr. M. den Heyer, in aanwezigheid van griffier mr. M.W. Schippers. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 april 2024.