ECLI:NL:RVS:2024:1720

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
202203256/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuurlijke boetes opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort wegens toeristische verhuur zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Het college had op 5 oktober 2020 twee bestuurlijke boetes opgelegd aan [wederpartij] wegens het zonder vergunning onttrekken van woonruimten aan de bestemming tot bewoning. De rechtbank had in haar uitspraak van 6 mei 2022 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en de boetes vernietigd, omdat artikel 15 van de Huisvestingsverordening Zuid Kennemerland/IJmond: Zandvoort 2019 onverbindend was verklaard. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 januari 2024. De Afdeling oordeelde dat het college in hoger beroep geen nieuwe onderbouwing had gegeven voor de gestelde schaarste aan goedkope woonruimte in Zandvoort. De rechtbank had eerder artikel 15 van de Hv onverbindend verklaard, wat betekende dat er geen overtreding kon zijn van het verbod om woonruimte zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de boetes niet had mogen opleggen.

De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep ongegrond is en dat het college de proceskosten van [wederpartij] moet vergoeden. De totale kosten worden vastgesteld op € 1.750,00, en er wordt een griffierecht van € 548,00 opgelegd aan het college.

Uitspraak

202203256/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 6 mei 2022 in zaak nr. 21/1571 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2020 heeft het college aan [wederpartij] twee bestuurlijke boetes opgelegd wegens het zonder vergunning onttrekken of onttrokken houden van twee woonruimten aan de bestemming tot bewoning.
Bij besluit van 19 februari 2021 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 februari 2021 vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de opgelegde boetes, het besluit van 5 oktober 2020 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 19 februari 2021.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.P. Beemster en W.L.C. Boelema, en [wederpartij] bijgestaan door mr. N.J. Loekemeijer, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 9 juli 2020 hebben toezichthouders van de gemeente Zandvoort geconstateerd dat de woonruimten aan het [locatie 1] en de [locatie 2] in Zandvoort (hierna: de woningen) werden gebruik voor toeristische verhuur. Het college heeft daarop bij het besluit van 5 oktober 2020, gehandhaafd bij het besluit van 19 februari 2021, aan [wederpartij], eigenaar van de woningen, twee boetes opgelegd van ieder € 12.500,00 wegens het zonder vergunning onttrekken of onttrokken houden van woonruimte aan de bestemming tot bewoning.
2.       Het college heeft de boetes opgelegd omdat de woningen volgens het college zonder de benodigde vergunning door de toeristische verhuur onttrokken of onttrokken gehouden zijn aan de bestemming tot bewoning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Hw). In dat artikel is bepaald dat dergelijke onttrekking zonder vergunning verboden is voor woonruimte die behoort tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk. Gelet op artikel 2, eerste lid, mag de gemeenteraad alleen van deze aanwijzingsbevoegdheid gebruik maken, als dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. De gemeenteraad van Zandvoort heeft in artikel 15, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Zuid Kennemerland/IJmond: Zandvoort 2019 (hierna: de Hv) alle woonruimte in Zandvoort aangewezen, waaronder dus ook de woningen van [wederpartij].
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft bij de uitspraak van 6 mei 2022 het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 19 februari 2021 gegrond verklaard. Zij heeft daarbij verwezen naar haar uitspraak van 24 december 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11958, waarin zij artikel 15 van de Hv onverbindend heeft verklaard. Volgens de rechtbank kan daarom geen sprake zijn van overtreding van het verbod om de in dat artikel aangewezen woonruimte zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat het college de boetes aan [wederpartij] niet heeft mogen opleggen.
Hoger beroep
4.       Volgens het college heeft de rechtbank artikel 15 van de Hv ten onrechte onverbindend verklaard en heeft het college de boetes terecht opgelegd.
Hoger beroep tegen de uitspraak van 24 december 2021
5.       Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 24 december 2021. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:1666, heeft de Afdeling op dat hoger beroep beslist en artikel 15 van de Hv getoetst aan artikel 2, eerste lid, van de Hw. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat de gestelde schaarste aan goedkope woonruimte in Zandvoort onvoldoende is onderbouwd. Daarmee is evenmin zorgvuldig onderbouwd dat de aanwijzing in artikel 15, eerste lid, van de Hv, waarmee de vergunningplicht als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Hw op alle woonruimte in Zandvoort van toepassing is verklaard, noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Hw. Dat betekent dat de Afdeling als gevolg van een onzorgvuldige voorbereiding en ontoereikende motivering niet heeft kunnen beoordelen of artikel 15 van de Hv verenigbaar is met artikel 2, eerste lid, van de Hw. De Afdeling heeft daarom geoordeeld dat artikel 15 van de Hv in die zaak buiten toepassing moet worden gelaten.
Hoger beroep tegen de uitspraak van 6 mei 2022
6.       Het college heeft in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 mei 2022 geen aanvullende onderbouwing gegeven van de gestelde schaarste aan goedkope woonruimte in Zandvoort, ten opzichte van wat het college in hoger beroep tegen de uitspraak van 24 december 2021 heeft aangevoerd. Voor zover het college in hoger beroep heeft aangevoerd dat de woonruimten van [wederpartij] zijn te typeren als kleinschalige grondgebonden woningen en dat schaarste zich met name bij kleinere koopwoningen en middenhuur manifesteert, is dat niet aan te merken als een onderbouwing van schaarste zoals op grond van artikel 2, eerste lid, van de Hw is vereist. De Afdeling oordeelt daarom onder verwijzing naar de onder 5 genoemde uitspraak van vandaag dat ook in deze zaak artikel 15 van de Hv buiten toepassing moet worden gelaten. De rechtbank is in haar uitspraak van 24 december 2021 tot een ander oordeel gekomen, namelijk dat artikel 15 van de Hv onverbindend is en zij heeft haar oordeel over de aan [wederpartij] opgelegde boetes in de uitspraak van 6 mei 2022 daarop gebaseerd. In zoverre slaagt het betoog van het college. Voor het oordeel over de opgelegde boetes maakt dit evenwel geen verschil. Aangezien artikel 15 van de Hv in deze zaak buiten toepassing moet worden gelaten, kan geen sprake zijn van overtreding door [wederpartij] van het verbod om de in dat artikel aangewezen woonruimte zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de boetes aan [wederpartij] niet heeft mogen opleggen. In zoverre slaagt het betoog van het college niet.
Slotsom
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden waarop zij rust.
8.       Het college moet de proceskosten van [wederpartij] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.K. van de Riet, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Van de Riet
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024
994