11.2Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de Huisvestingsverordening onverbindend is. In de toelichting behorende bij de Huisvestingsverordening is vermeld dat sprake is van schaarste in zowel de huur- als koopsector, hetgeen resulteert in hoge huur- en koopprijzen wat een nadelig effect heeft op de doorstroming.
12. De bepalingen uit de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening die hierna worden genoemd zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maken hiervan onderdeel uit.
13. De rechter kan een algemeen verbindend voorschrift in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, toetsen op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te beoordelen of dat algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het besluit waarover de zaak gaat. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020. De enkele strijd met formele beginselen als het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 Awb) en het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 Awb) kan niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Als de bestuursrechter als gevolg van een gebrekkige onzorgvuldige voorbereiding of gebrekkige motivering van het voorschrift niet kan beoordelen of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of het evenredigheidsbeginsel, dan kan hij het voorschrift wel buiten toepassing laten en een daarop gebaseerd besluit vernietigen.
14. Uit de geschiedenisvan de totstandkoming van artikel 21 van de Huisvestingswet volgt dat met de vergunningplicht voor het onttrekken van woonruimte wordt voorkomen dat de schaarste op de woningmarkt door verandering in de woonruimtevoorraad zal toenemen. Gemeenten kunnen daarom in hun huisvestingsverordening een deel van de woonruimtevoorraad aanwijzen en onder de vergunningplicht brengen. In de verordening moeten dan de grenzen zijn aangegeven die hiervoor worden gehanteerd. Het is daarbij niet uitgesloten dat de gemeenteraad op grond van artikel 21 van de Huisvestingswet de woonruimtevoorraad op het hele grondgebied van de gemeente aanwijst, maar de gemeenteraad mag pas van de bevoegdheid tot het instellen van een vergunningplicht gebruikmaken wanneer is voldaan aan de voorwaarde dat dit noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onevenredige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte als bedoeld in artikel 2 van de Huisvestingswet. Voor het opnemen van een vergunningplicht voor woningen die niet onder de reikwijdte van artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet vallen, bijvoorbeeld omwille van de leefbaarheid, biedt artikel 21 van de Huisvestingswet geen grondslag.
15. In artikel 15, eerste lid, van de Huisvestingsverordening is bepaald dat als woonruimte behorend tot een gebouw als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet alle woonruimte in de gemeente Zandvoort wordt aangewezen. In de Huisvestingsverordening is dus gebruik gemaakt van de in artikel 21 van de Huisvestingswet geboden bevoegdheid woonruimte aan te wijzen waarvoor de verplichting van een onttrekkingsvergunning geldt.
De reden hiervoor staat vermeld in de (algemene) toelichting van de Huisvestingsverordening:
Voor woningonttrekking wordt de gehele voorraad aangewezen als vergunningplichtig, met het oog op leefbaarheid.