202300455/1/R1.
Datum uitspraak: 24 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2022 in zaak nr. 21/1235 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2020 heeft het college het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] om handhavend op te treden tegen een illegaal geplaatst hekwerk op het zogeheten Balkenhaventerrein in Zaandam door North Sea Venue B.V. (hierna: NSV), afgewezen.
Bij besluit van 26 januari 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 januari 2021 vernietigd, het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. D.N. Lavain, advocaat te Stein, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. Loggen-Ten Hoopen en mr. Y. Kliphuis, advocaten te Hoofddorp, en J. de Boer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting NSV, vertegenwoordigd door mr. D.A.J. Sturhoofd, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 20 januari 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellante] woont samen met haar ouders [verzoeker A] en [verzoeker B] aan [locatie] in Zaandam. [verzoeker A] is eigenaar van de woning. [verzoeker B] exploiteert samen met haar dochter een geneeskundige praktijk aan huis.
De woning is gelegen op perceel 11033 op de kop van het zogeheten Balkenhaventerrein, een bedrijventerrein. De familie [naam] maakt verder gebruik van het aan de woning grenzende perceel 11031 en deels ook van de percelen 11409 en 11410.
NSV organiseert grootschalige (muziek)evenementen. NSV exploiteert een horeca-inrichting in het pand op het adres Hemkade 48, gelegen op perceel 8468. De gronden in gebruik bij NSV bestaan uit de rond de horeca-inrichting gelegen percelen 8480, 8481, 8482, 8467 en 9587.
Onbestreden is dat ten behoeve van de toegang tot de percelen van [verzoeker A] een erfdienstbaarheid geldt ten laste van de percelen 8480, 8481 en 9587.
3. Op 20 januari 2020 hebben de ouders van [appellante] het college verzocht om handhavend op te treden tegen een schutting van circa 100 m lang die in het verlengde ligt van volkstuinen gelegen aan de Hemkade 48. Deze schutting wordt door partijen aangeduid met de letters D t/m L. Het college heeft bij besluit van 12 maart 2020 het verzoek om handhavend op te treden afgewezen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat deze schutting in strijd is artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang bezien met het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zuid". Omdat er voor de schutting een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend, heeft het college afgezien van handhavend optreden. Bij besluit op het bezwaar van 26 januari 2021 heeft het college het besluit van 12 maart 2020 in stand gelaten. Volgens het college is er geen overtreding meer, omdat bij besluit van 30 november 2020 aan NSV een omgevingsvergunning is verleend voor onder meer D tot en met L.
4. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] geen belanghebbende is bij het besluit op het verzoek van haar ouders om handhavend op te treden tegen het onder 3 genoemde schutting. Volgens de rechtbank stond daarom geen bezwaar voor haar open tegen de afwijzing van dit verzoek. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 26 januari 2021 vernietigd, het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 januari 2021.
De beoordeling van het hoger beroep
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt bij het verzoek van haar ouders om handhavend op te treden tegen de onder 3 genoemde schutting. Zij stelt gevolgen van enige betekenis van deze schutting te ondervinden vanwege het zicht dat zij op de schuttingen heeft, de invloed op haar woon- en bedrijfsklimaat en het feit dat zij dagelijks langs de schuttingen rijdt. Ook verhindert de schutting de vrije doorgang tot de dijk als vluchtroute en is de energiemeter van de woning in het transformatorhuisje op perceel 8468 niet meer te bereiken. Zij stelt dat zij in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:449, het voordeel van de twijfel behoort te krijgen, mede gelet op de vele soortgelijke overtredingen begaan door NSV in haar directe omgeving. Bovendien mag de rechtbank niet ambtshalve beoordelen of zij wel of niet belanghebbende is. Zij wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500. 5.1. Anders dan [appellante] stelt, heeft de rechtbank terecht ambtshalve beoordeeld of zij belanghebbende is bij het verzoek van haar ouders om handhavend op treden tegen schutting D tot en met L. De Afdeling stelt voorop dat de vraag of een procespartij belanghebbende is in beginsel een ambtshalve te beoordelen aspect is. De beoordeling hiervan vindt dus plaats ook als geen van de procespartijen de belanghebbendheid en daarmee de ontvankelijkheid ter discussie heeft gesteld. Weliswaar heeft de Afdeling in de uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1730, in navolging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, overwogen dat een belanghebbende niet langer ambtshalve door de bestuursrechter wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was, maar die situatie is niet vergelijkbaar met dit geval en is hier niet van toepassing. In die uitspraken is ten gunste van belanghebbenden teruggekomen van de vaste rechtspraak dat bezwaar- en beroepstermijnen van openbare orde zijn. Uit die uitspraken volgt evenwel niet dat niet meer ambtshalve wordt beoordeeld of een procespartij belanghebbende is. 5.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] geen belanghebbende is bij het verzoek van haar ouders om handhavend op te treden tegen schutting D tot en met L. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ter plaatse van de woning en tuin ondervindt van schutting D tot en met L. De rechtbank heeft daarbij terecht betrokken dat [appellante] vanuit de woning of tuin nauwelijks zicht heeft op deze schutting. Daarbij is het volgende van belang. De afstand vanaf de woning tot de schutting is ongeveer 100 meter. Tussen de woning van [appellante] en de schutting staan een loods, bomen en/of bosschages. De omstandigheid dat [appellante] de schutting kan zien als zij van en naar de woning rijdt, leidt niet tot een ander oordeel, gelet op de aard en omvang van het bouwwerk. Ook belemmert de schutting op zichzelf niet de doorgang tot het door [appellante] genoemde transformatorhuisje. Met deze schutting wordt perceel 8468 niet in zijn geheel afgesloten. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken dat de schutting een noodzakelijke vluchtroute afsluit. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien [appellante] het voordeel van de twijfel te geven. Ook ziet de Afdeling met de rechtbank geen aanknopingspunten om haar als belanghebbende aan te merken vanwege de vele wijzigingen en ontwikkelingen die plaatsvinden op de gronden in gebruik door NSV en die volgens [appellante] niet los kunnen worden gezien van de plaatsing van onder meer schutting D tot en met L. Of [appellante] belanghebbende is bij eventuele toekomstige besluitvorming of verzoeken om handhaving ten aanzien van de gronden in gebruik door NSV zal van geval tot geval beoordeeld dienen te worden.
Over het gebruik door [appellante] van de percelen 11409 en 11410 en in relatie tot schutting L overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671, wordt belanghebbendheid in beginsel bij besluiten krachtens de Wabo aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarover het besluit gaat of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. Vast staat dat de schutting staat op de percelen 8467, 11409 en 11410. Weliswaar maakt [appellante] ook gebruik van delen van de percelen 11409 en 11410, maar de door haar gebruikte perceelgedeelten liggen op circa 90 m van schutting L, met daartussen volkstuinen met de daarbij behorende bebouwing en beplanting, die in gebruik zijn van derden. [appellante] heeft vanaf de door haar gebruikte perceelgedeelten geen zicht op schutting L. Ook anderszins ondervindt zij geen feitelijke gevolgen van schutting L. Omdat uitgesloten is dat zich feitelijke gevolgen voordoen, heeft de rechtbank [appellante] ook in zoverre terecht niet als belanghebbende aangemerkt bij het verzoek van haar ouders om handhavend op te treden tegen schutting L. Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024
374