ECLI:NL:RVS:2024:1694

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
202307181/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bestemmingsplan en voorlopige voorziening inzake woonschepen in Vreeland

Op 24 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Verzamelplan Stichtse Vecht 2022". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Stichtse Vecht op 26 september 2023, betreft meerdere locaties binnen de gemeente, maar het beroep van Vechtland en anderen richt zich specifiek tegen het plandeel met de bestemming "Water - De Vecht" ten westen van hun bedrijfsperceel in Vreeland. Vechtland en anderen, die een woonboot bewonen, zijn genoodzaakt hun ligplaats te verlaten vanwege het niet verlengen van de huurovereenkomst voor het oevergebruik. Ze hebben een alternatieve ligplaats gevonden, maar het bestemmingsplan voorziet in een verhoging van het aantal woonschepenligplaatsen van 7 naar 8, wat hen raakt.

De voorzieningenrechter heeft in eerdere uitspraken, waaronder een voorlopige voorziening op 6 maart 2024, al een schorsing uitgesproken van het besluit van de raad voor het verhogen van het aantal woonschepenligplaatsen. Tijdens de zitting op 11 april 2024 is de situatie verder besproken, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het woonschip van Vechtland en anderen rechtmatig aanwezig is en dat het bestemmingsplan hen niet in de weg staat. De raad heeft bevestigd dat, afhankelijk van de uitkomst van een bezwaarprocedure, het woonschip alsnog positief kan worden bestemd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de voorlopige voorziening te handhaven, en heeft deze opgeheven. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

202307181/2/R4.
Datum uitspraak: 24 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verband met een ambtshalve ingesteld onderzoek naar het bestaan van aanleiding voor opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het beroep van Vechtland Realisatie B.V. en anderen (hierna: Vechtland en anderen), gevestigd te Vreeland,
gemeente Stichtse Vecht, in het geding tussen:
Vechtland en anderen
en
de raad van de gemeente Stichtse Vecht
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Verzamelplan Stichtse Vecht 2022" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder andere Vechtland en anderen beroep ingesteld.
Vechtland en anderen hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 6 maart 2024, in zaak nr. 202307181/3/R4, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 26 september 2023 van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan voor zover het betreft het verhogen van het maximum aantal woonschepenligplaatsen van 7 naar 8 woonschepen ter hoogte van de [locatie 1] in Vreeland, geschorst.
Partijen zijn uitgenodigd om te verschijnen op zitting, teneinde te kunnen beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan artikel 8:87, eerste lid, van de Awb.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2024, waar Vechtland en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. M. Oude Breuil, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door ing. S.C. Lutters, ing. S. Koop en mr. Z. Farafonow, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting [gemachtigde B] en [gemachtigde C] als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 26 september 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
3.       Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
4.       De voorzieningenrechter zal beoordelen of aanleiding bestaat de bij uitspraak van 6 maart 2024 getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
Inleiding
5.       Het bestemmingsplan heeft betrekking op meerdere locaties binnen de gemeente Stichtse Vecht. Het beroep van Vechtland en anderen richt zich uitsluitend tegen het plandeel met de bestemming "Water - De Vecht" ten westen van hun bedrijfsperceel aan de [locatie 2] in Vreeland.
Op het adres [locatie 2] in Vreeland is een ligplaats ten behoeve van een woonboot aanwezig. Daar bewonen [gemachtigde B] en [gemachtigde C] een woonboot waarbij zij de aangrenzende oever als tuin gebruiken. Om de woonboot te bereiken maken [gemachtigde B] en [gemachtigde C] gebruik van de entree behorende bij de woning aan de [locatie 3. Wegens het niet verlengen van de huurovereenkomst voor het oevergebruik, zijn [gemachtigde B] en [gemachtigde C] genoodzaakt de huidige ligplaats te verlaten. Er is een alternatieve ligplaats gevonden tussen de herontwikkelingslocatie [locatie 2] en de bestaande ligplaatsenstrook in de Nes, op hemelsbreed 400 meter afstand van de huidige locatie. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het verplaatsen van de woonboot van de [locatie 2] - welke locatie in het provinciaal beleid als knelpunt is aangemerkt - naar de beschikbare ruimte ten oosten van het woonschip aan de [locatie 3]. Het voornemen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien het aantal woonschepen zal moeten worden verhoogd van 7 naar maximaal 8. Daarnaast dient de huidige functieaanduiding "woonschepenligplaats" ter plaatse van de [locatie 2] te worden wegbestemd, waarbij de oever de bestemming "Water - De Vecht" zal krijgen. Het bestemmingsplan voorziet in de juridisch planologische kaders om het voornemen tot verplaatsing van de woonboot te kunnen realiseren.
Inpassing van rechtswege verleende vergunning
6.       Vechtland en anderen kunnen zich in de eerste plaats niet met de vaststelling van het bestemmingsplan verenigen omdat hun woonschip niet met adresaanduiding is opgenomen in de in artikel 12.1, onder k, van de planregels opgenomen tabel met 8 woonschepen met adresaanduidingen. Het woonschip van Vechtland en anderen is volgens hen ten onrechte wegbestemd zonder dat daar enige afweging aan ten grondslag is gelegd. Vechtland en anderen wijzen er in dit verband op dat een vergunning van rechtswege is verleend ten aanzien van hun woonschip. Verder stellen Vechtland en anderen dat de raad met dit besluit schaarse publieke rechten heeft verdeeld zonder daarbij mededingingsruimte te bieden.
6.1.    Artikel 12.1 van de planregels luidt:
De voor "Water - De Vecht" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
k. woonschepen ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepen’, met dien verstande dat ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ het aantal toegestane woonschepen zoveel bedraagt als op de verbeelding en dat dit aantal uitsluitend bestaat uit de woonschepen met de volgende adresaanduidingen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan:
6.2.    Door Vechtland en anderen is op 16 maart 2022 een omgevingsvergunning gevraagd voor het aanleggen van een woonschip aan de oever van hun bedrijfsperceel aan de [locatie 2], binnen de strook met de functieaanduiding "woonschepenligplaats". In de uitspraak van 26 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6627, heeft de rechtbank   Midden-Nederland vastgesteld dat de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. Daarop heeft het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht op 9 juni 2023 de van rechtswege verleende vergunning bekendgemaakt. Tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep bij de Afdeling ingesteld, waarop nog niet is beslist. Tegen de van rechtswege verleende vergunning is bezwaar gemaakt. Ook die bezwaarschriftenprocedure loopt nog.
6.3.    De voorzieningenrechter stelt gelet op het voorgaande vast dat ten tijde van het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan een omgevingsvergunning gold voor het woonschip van Vechtland en anderen, en dat dit woonschip, door de wijze waarop de bestemmingsregeling is vormgegeven, niet positief is bestemd. Of de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan aan de van rechtswege verleende omgevingsvergunning had mogen voorbijgaan, en of de raad daarbij had mogen kiezen voor het beperken van het gebruik van de strook met de functieaanduiding "woonschepenligplaats" tot specifiek aangeduide woonschepen zonder daarbij mededingingsruimte te creëren, zijn vragen, waarvan de beantwoording nader onderzoek vergt. Daarvoor leent de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet goed. De voorzieningenrechter zal zich daarom op dit punt beperken tot een belangenafweging.
6.4.    Daarbij is van belang dat het woonschip van Vechtland en anderen rechtmatig aanwezig is, en het bestemmingsplan daar dus thans niet aan in de weg staat. Bovendien ligt dat woonschip in het meest oostelijke deel van de strook met de functieaanduiding "woonschepenligplaats", en niet op beoogde herontwikkelingslocatie voor het te verplaatsen woonschip van  [gemachtigde B] en [gemachtigde C]. De verplaatsing van dat laatste woonschip tast de belangen van Vechtland en anderen dus niet aan.
6.5.    Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat de raad in het vaststellingsbesluit heeft opgemerkt dat, afhankelijk van de uitkomst van het bezwaar tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning zal worden gekeken of een aanvullende planologische procedure nodig is.
Op de zitting is van de zijde van de raad bevestigd dat als de van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het woonschip van Vechtland en anderen onherroepelijk wordt, dit woonschip alsnog positief zal worden bestemd. Onder die omstandigheden is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit punt geen aanleiding de uitgesproken schorsing van het bestemmingsplan te laten voortduren.
Bedrijfsbelangen
7.       Vechtland en anderen stellen daarnaast dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende rekening is gehouden met de planologische mogelijkheden van het op het perceel [locatie 2] gevestigde bedrijf van Vechtland en anderen. Door het mogelijk maken van een extra woonschip nabij het bedrijfsterrein is volgens hen geen sprake van een goede ruimtelijke ordening, omdat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende is geborgd. Verder is volgens hen de raad ten onrechte niet uitgegaan van de volledige invulling van de maximale planologische mogelijkheden van hun bedrijfsterrein.
7.1.    De raad wijst erop dat het aantal woonschepen in de strook met de functieaanduiding "woonschepenligplaats" is vergroot van 7 naar 8 maar dat de ligplaatsenstrook als zodanig niet is vergroot. Die strook grenst al aan het bedrijfsterrein sinds de voorgaande bestemmingsplannen "Woonschepen", "Landelijk gebied Noord" en "De Vecht". Voor een toetsing aan de voor het bedrijf geldende milieuregels is niet het individuele woonschip van belang maar de grens van de ligplaats. De grens van de ligplaats is echter niet veranderd.
7.2.    Vechtland en anderen betwisten dat niet maar stellen dat de raad bij het opnieuw bestemmen van onbenutte planologische mogelijkheden een nieuwe afweging moet maken.
7.3.    De voorzieningenrechter ziet in dit betoog evenmin aanleiding de getroffen voorlopige voorziening te laten voortduren. De voorzieningenrechter stelt vast dat het geluidgevoelige terrein met de vaststelling van het bestemmingsplan niet dichterbij komt. Bovendien is het woonschip van Vechtland en anderen, dat niet de status van bedrijfswoning heeft, op dit moment maatgevend wat betreft eventuele beperkingen voor de bedrijfsvoering omdat deze in het meest oostelijke deel van de woonschepenstrook ligt, het dichtst bij het bedrijf. Het woonschip van [gemachtigde B] en [gemachtigde C] komt na verplaatsing ten westen van dat woonschip te liggen, verder van het bedrijfsterrein, en vormt dus geen grotere beperking voor de bedrijfsvoering.
Privaatrechtelijke belemmering
8.       Verder stellen Vechtland en anderen dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege een privaatrechtelijke belemmering. Zij wijzen er daarbij op dat uit openbare gegevens in het kadaster blijkt dat op het perceel VLD02-B-1923 een kwalitatieve verplichting rust met een verbod om op dit perceel eigen bouwontwikkelingen te plannen, totdat de eigenaar van de percelen VLD02-B-1249, VLD02-B-1924 en VLD02-B-1250 daarvoor toestemming heeft gegeven. Vechtland en anderen zijn eigenaar van deze laatste percelen en geven geen toestemming voor (bouw)ontwikkelingen.
8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957.
8.2.    In bedoelde kwalitatieve verplichting is bepaald dat voor de eigenaar van het perceel VLD02-B-1923 de verplichting geldt dat hij, kort gezegd, -op generlei wijze- handelingen mag ondernemen of nalaten waardoor het ontwikkelen en bouwen van woningen, met trailerhelling en parkeerplaatsen, op de aangrenzende terreinen aan de [locatie 2] kunnen worden belemmerd of vertraagd. Op perceel VLD02-B-1923  mag evenmin een eigen (bouw)ontwikkeling, met uitzondering van een kleine berging of overkapping, worden gepland en er mogen daartoe evenmin de benodigde vergunningen worden aangevraagd.
8.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de beoogde locatie voor het woonschip van [gemachtigde B] en [gemachtigde C] niet op het perceel VLD02-B-1923 ligt, maar in de Vecht, grenzend aan dat perceel. Weliswaar zullen voor de verbinding van het woonschip naar perceel VLD02-B-1923 ook op dat perceel enigerlei voorzieningen moeten worden aangebracht, maar gezien het ondergeschikte karakter daarvan, en de omschreven achtergrond van de kwalitatieve verplichting, heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat er geen zo duidelijke privaatrechtelijke belemmering is dat verwezenlijking van het bestemmingsplan niet mogelijk is.
Planregels
9.       Ten slotte hebben Vechtland en anderen gewezen op gebreken in de planregels. In de eerste plaats stellen zij daarbij dat artikel 12.1 aanhef, en onder k, van de planregels onvoldoende rechtszeker en niet uitvoerbaar is. In de daar opgenomen tabel met adresaanduidingen is "Reservering voor de verplaatsing van 108-ws (naar naast 120-ws)" opgenomen. Ten tijde van de vaststelling van het plan was er geen woonschip met de adresaanduiding "Reservering voor de verplaatsing van 108-ws (naar naast 120-ws)". Een letterlijke uitleg van deze planregels leidt volgens hen tot de conclusie dat het achtste woonschip in zijn geheel niet mogelijk wordt gemaakt.
9.1.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan er echter redelijkerwijs geen enkel misverstand bestaan over deze aanduiding, te weten dat het woonschip dat thans de adresaanduiding 108-ws heeft, kan worden verplaatst naar een locatie in de woonschepenstrook naast 120-ws.
9.2.    Verder wijzen Vechtland en anderen op het feit dat het plan, zoals vermeld op ruimtelijkeplannen.nl, niet overeen komt met hetgeen door de raad uiteindelijk is vastgesteld als het gaat om het amendement van de raad dat ziet op de artikelen 13.2.4 onder i en 13.2.5. Vechtland en anderen vermoeden dat de raad deze bepalingen, waarin de maatvoering voor bestaande woonschepen wordt geregeld, per abuis heeft vastgesteld in artikel 13, dat ziet op de bestemming "Wonen-1". Binnen deze bestemming zijn woonschepen niet toegestaan. In het plan, zoals dat op ruimtelijkeplannen.nl is geplaatst, zijn deze bepalingen genummerd als 12.2.4, onder i en 12.2.5.
9.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de planregels voor de bestemming "Water - De Vecht" in het ontwerpbestemmingsplan waren neergelegd in artikel 14 van de planregels. Uit het raadsinformatiesysteem van de gemeente blijkt dat, na verwerking van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen, aan de raad ter vaststelling een voorstel is voorgelegd waarin niet artikel 14, maar artikel 13 van de planregels betrekking had op deze bestemming. In het raadsbesluit is onder 2a. vermeld dat aan artikel 13.2.4 lid i een tekst wordt toegevoegd, die thans in het digitale plan als artikel 12.2.4, onder i, is te vinden. Voorts is in het raadsbesluit vermeld dat een nieuw artikel 13.2.5 aan de planregels wordt toegevoegd. Artikel 13 van de planregels in het raadsvoorstel is, inclusief de bij amendement toegevoegde bepalingen, in het digitale plan uiteindelijk terug te vinden als artikel 12.
9.4.    Wat de consequentie hiervan moet zijn, moet in de bodemprocedure worden beoordeeld. Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat louter sprake is van een vernummering als gevolg van het vervallen van een andere planregel, en dat de digitale versie van het vastgestelde plan leidend is. Blijkens de toelichting op het amendement had dit immers uitsluitend betrekking op een toevoeging aan de aan de raad voorgelegde planregel voor de bestemming "Water - De Vecht, en die planregeling is thans in artikel 12 van de planregels opgenomen.
10.     De raad heeft echter erkend dat de omnummering niet geheel goed is gegaan en dat in artikel 12.2.4, onder i, van de planregels per abuis nog wordt verwezen naar artikel 13.2.4, onder a tot en met g. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat deze omissie in de bodemprocedure zal worden hersteld. Nu er echter redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat waar nu artikel 13.2.4, onder a tot en met g, staat, dat gelezen moet worden als artikel 12.2.4, onder a tot en met g, ziet de voorzieningenrechter ook hierin geen aanleiding de getroffen ordemaatregel te laten voortduren.
Conclusie
11.     Nu er geen aanleiding is de bij wijze van ordemaatregel getroffen voorlopige voorziening te laten voortduren, zal deze worden opgeheven.
12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heft de bij wijze van voorlopige voorziening uitgesproken schorsing van het besluit van 26 september 2023 van de raad van de gemeente Stichtse Vecht tot vaststelling van het bestemmingsplan "Verzamelplan Stichtse Vecht 2022", voor zover het betreft het verhogen van het maximum aantal woonschepenligplaatsen van 7 naar 8 woonschepen ter hoogte van de [locatie] in Vreeland, op.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024
490