ECLI:NL:RBMNE:2023:6627

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
22/5387 en UTR 23/538
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning van rechtswege en bekendmaking door het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], op 16 maart 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een woonschip op de locatie [adres 1]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht heeft op 9 mei 2022 meegedeeld dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, omdat de activiteit in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 12 september 2022 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning van rechtswege, geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/5387, en heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 12 september 2022, geregistreerd onder zaaknummer UTR 23/538.

De rechtbank heeft op 26 mei 2023 uitspraak gedaan en geoordeeld dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank concludeert dat er van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan, omdat het college deze niet tijdig heeft bekendgemaakt. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van 12 september 2022 onbevoegd zijn genomen, omdat er al een omgevingsvergunning van rechtswege was ontstaan. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen twee weken de omgevingsvergunning bekend te maken en heeft een dwangsom vastgesteld voor iedere dag dat het college in gebreke blijft. Daarnaast moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, en heeft de verschuldigde dwangsom voor het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning vastgesteld op € 1.442,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/5387 en UTR 23/538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M. Oude Breuil),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht(het college), verweerder
(gemachtigde: B. Bouwman en Z. Farafonow).

Inleiding

1. Eiseres heeft bij het college op 16 maart 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een woonschip op de locatie [adres 1] in [vestigingsplaats] .
1.1.
Het college heeft met zijn brief van 9 mei 2022 aan eiseres meegedeeld dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (de uitgebreide voorbereidingsprocedure) van toepassing is omdat de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ”. Volgens het college zijn op de locatie maximaal zeven woonschepen toegestaan en zijn er reeds zeven woonschepen aanwezig. De aanvraag is volgens het college niet volledig en eiseres dient voor 20 juni 2022 aanvullende gegevens aan te leveren. In deze brief heeft het college tevens met het oog op een duidelijkere plaatsaanduiding de plaatsaanduiding gewijzigd in “ [plaatsaanduiding] ”.
1.2.
Eiseres heeft met haar brief van 1 juli 2022 aan het college toegelicht waarom zij meent dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure niet van toepassing is. Het college heeft daarop gereageerd met zijn brief van 19 juli 2022 en aan eiseres een tweede termijn van zes weken gegeven om de eerder gevraagde aanvullende gegevens aan te leveren.
1.3.
Eiseres heeft op 9 juli 2022 een tweede aanvraag ingediend waarin de plaatsaanduiding is gewijzigd in “ [plaatsaanduiding] ”.
1.4.
Op 17 augustus 2022 heeft eiseres het college verzocht de van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken en het college in gebreke gesteld.
1.5.
Met het besluit van 12 september 2022 heeft het college de aanvraag van 16 maart 2022 buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag niet voldoet aan de indieningsvereisten. Met een besluit van gelijke datum heeft het college om dezelfde reden ook de aanvraag van 9 juli 2022 buiten behandeling gesteld.
1.6.
Eiseres heeft op grond van artikel 8:55f van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een omgevingsvergunning van rechtswege. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/5387.
1.7.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 12 september 2022. Het college heeft op verzoek van eiseres ingestemd met rechtstreeks beroep. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 23/538.
1.8.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres de heer [A] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigden van het college.

Geschil

2. Deze zaak gaat over de vraag of er van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan die het college had moeten bekendmaken. Het onderliggende geschil betreft de vraag of sprake is van een aanvraag die met de reguliere of de uitgebreide voorbereidingsprocedure behandeld moet worden. Daarvoor is bepalend of de activiteit waar de aanvraag op ziet past binnen het bestemmingsplan. Het college meent dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Eiseres meent dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is.

Beoordeling door de rechtbank

3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepen gegrond, omdat er van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan en het college die niet tijdig bekend heeft gemaakt. Omdat een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, zijn de besluiten van 12 september 2022 naar het oordeel van de rechtbank onbevoegd door het college genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de aanvraag en de buitenbehandelingstelling het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” (vastgesteld op 3 december 2015) van toepassing is. Ter plaatse van de plaatsaanduiding geldt de functieaanduiding “woonschepenligplaats” en de maatvoering “maximum aantal wooneenheden:7”. Volgens artikel 14.2.1, onder a van het bestemmingsplan bedraagt het maximum aantal woonschepen het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal. Dat is in dit geval maximaal zeven woonschepen.
5. Tussen partijen is in geschil of het woonschip met huisnummer [adres 2] , dat voor het grootste deel buiten het aanduidingsvlak ligt, telt als één van de zeven woonschepen. Dit woonschip ligt slechts voor 0,43 meter bij 1,34 meter binnen het aanduidingsvlak. Voor het overige ligt het erbuiten. Volgens eiseres ligt dit woonschip niet binnen het aanduidingsvlak en geldt dit woonschip niet als het zevende woonschip.
6. De rechtbank is van oordeel dat nu het woonschip aan de [adres 2] voor het overgrote deel buiten het aanduidingsvlak ligt en maar voor een klein deel daarbinnen ligt, niet gezegd kan worden dat dit woonschip al kan worden aangemerkt als het zevende woonschip dat binnen het aanduidingsvlak ligt. Dit is in overeenstemming met het feit dat het college in 2020 aan de eigenaar van het desbetreffende woonschip een omgevingsvergunning heeft verleend voor onder meer de activiteit “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening”. Blijkens de overwegingen van deze omgevingsvergunning voldoet de aanvraag niet aan de voorschriften van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” omdat volgens artikel 14.2.1 van het bestemmingplan woonschepen uitsluitend zijn toegestaan binnen de aanduiding ‘‘woonschepenligplaats’’ en de bestaande en het nieuwe woonschip grotendeels buiten deze aanduiding ligt en komt te liggen. Met het verlenen van de omgevingsvergunning is afgeweken van deze bepaling van het bestemmingsplan, met toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
7. Dat het aanduidingsvlak foutief op de plankaart is ingetekend van het bestemmingsplan [bestemmingsplan 1] , en dat het nieuwe bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ” is vastgesteld, waarin deze fout is hersteld doordat het woonschip aan de [adres 2] wel in het aanduidingsvlak ligt, doet aan het één en ander niet af. De rechtszekerheid vereist dat eiseres mocht afgaan op het aanduidingsvlak zoals dat is ingetekend op de plankaart van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ”. Het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ” is pas later, op 1 november 2022, vastgesteld en was ten tijde van de aanvraag en het besluit tot buitenbehandelingstelling niet van toepassing.
8. Tijdens de zitting is door het college nog naar voren gebracht dat er voorbeschermende werking uitging van het ontwerpbestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ”, dat van 10 januari tot en met 20 februari 2020 ter inzage lag.
9. De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat er geen voorbereidingsbesluit is genomen. [1] Naar het oordeel van de rechtbank had het ontwerpbestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ” op 16 maart 2022 (de datum van de aanvraag) geen voorbeschermende werking meer. De reden hiervoor is dat dit bestemmingsplan niet binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is vastgesteld. [2] Hierdoor is de voorbeschermende werking van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen. De rechtbank overweegt dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet worden aangehouden als er geen grond is om de vergunning te weigeren, maar voor het gebied waarbinnen de activiteiten zijn voorzien, voor de dag van de ontvangst van de aanvraag, een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. [3] De aanhouding van de aanvraag duurt totdat de termijn voor het vaststellen van het bestemmingsplan is overschreden. [4] Deze bepaling is dus niet van toepassing.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep in de zaak met zaaknummer 22/5387 tegen het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning van rechtswege is gegrond. Het college is op grond van artikel 4:20d van de Awb een dwangsom verschuldigd vanaf 1 september 2022 (twee weken na de ingebrekestelling). Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken vanaf die datum wordt de verschuldigde dwangsom vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-.
11. Het college dient op grond van artikel 8:55f, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het college een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De rechtbank zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.
12. Het beroep in de zaak met zaaknummer 23/538 is ook gegrond. Het college was immers niet meer bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat er reeds een omgevingsvergunning van rechtswege was ontstaan.
13. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift (22/5387) en een bezwaarschrift (23/538) ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.511,- (€ 837,- vergoeding voor elke proceshandeling). Verder zijn er geen kosten die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
In het beroep met zaaknummer UTR 22/5387
- verklaart het beroep tegen het uitblijven van de bekendmaking van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning gegrond;
- stelt de hoogte van de door het college verschuldigde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken dat de door eiseres gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
In het beroep met zaaknummer UTR 23/538
- verklaart het rechtstreeks beroep tegen de besluiten van 12 september 2022 gegrond;
- vernietigt de besluiten van 12 september 2022;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
26 mei 2023. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit is een verklaring van de gemeenteraad dat een bestemmingsplan wordt voorbereid.
2.Artikel 3.8, eerste lid, onder d van de Wet ruimtelijke ordening.
3.Artikel 3.3, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
4.Artikel 3.3, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.