ECLI:NL:RVS:2024:1617

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
202305811/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herbeoordeling kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag, nadat deze ten onrechte was stopgezet en teruggevorderd. Dit valt onder de kinderopvangtoeslagaffaire, waarvoor de Wet hersteloperatie toeslagen verschillende compensatieregelingen biedt. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 7 augustus 2023 het beroep van [appellante] gegrond verklaard en de Belastingdienst opgedragen om uiterlijk op 1 juli 2024 een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,00.

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de beslistermijnen zoals eerder vastgesteld niet in stand kunnen blijven. De Afdeling heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken na de uitspraak een vooraankondiging moet doen en vervolgens binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze of na het verstrijken van de termijn van twee weken een besluit moet nemen. De eerder opgelegde dwangsom blijft van kracht.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze de termijn en de dwangsom betreft. De Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] en het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2024.

Uitspraak

202305811/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats] [(land)],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 7 augustus 2023 in zaak nr. 23/2419 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen
Procesverloop
[appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Bij uitspraak van 7 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Belastingdienst/Toeslagen gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. De rechtbank heeft de dienst opgedragen uiterlijk op 1 juli 2024 alsnog een besluit bekend te maken en daarbij bepaald dat de dienst aan [appellante] een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellante] heeft zich bij de Belastingdienst/Toeslagen gemeld als ouder van wie ten onrechte de kinderopvangtoeslag is stopgezet en teruggevorderd (ook bekend als de kinderopvangtoeslagaffaire). In de Wet hersteloperatie toeslagen zijn verschillende financiële compensatieregelingen neergelegd voor gedupeerde ouders. Als een ouder zich heeft gemeld, beoordeelt de Belastingdienst/Toeslagen of deze in aanmerking komt voor een eenmalig forfaitair bedrag van € 30.000,00 (artikel 2.7; ook bekend als de Catshuisregeling). Daarnaast kunnen gedupeerde ouders vragen om een compensatie via een integrale beoordeling van de schade of, als zij die compensatie niet hoog genoeg vinden, om een aanvullende compensatie voor hun werkelijke schade (artikel 2.1). Als een ouder het niet eens is met de toegekende compensatie, kan deze daartegen bezwaar maken.
2.       De Afdeling heeft in de uitspraak van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209) uitgangspunten vastgesteld bij de bepaling van de beslistermijnen waarbinnen de Belastingdienst/Toeslagen een besluit moet nemen nadat een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) door de dienst gegrond is verklaard. Deze beslistermijnen luiden, voor zover hier van belang, als volgt.
Als de Belastingdienst/Toeslagen een besluit moet nemen op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht) geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van die wet te doen. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als de dienst geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een vooraankondiging te doen. Mede ter voorlichting van de rechtspraktijk overweegt de Afdeling dat per 15 juli 2023 de termijn van artikel 6.7, tweede lid, van de Wht om een zienswijze over de vooraankondiging van het besluit op een aanvraag naar voren te brengen is gewijzigd van zes naar twee weken. De dienst moet vervolgens dus binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van twee weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit om (aanvullende) compensatie bekendmaken.
Als in een individueel geval bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan een andere beslistermijn worden bepaald.
3.       Het hoger beroep van [appellante] richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de dienst uiterlijk op 1 juli 2024 een besluit bekend moet maken en een dwangsom is verschuldigd voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt. Dit oordeel kan, gelet op de in de uitspraak van 23 augustus 2023 vastgestelde uitgangspunten, niet in stand blijven. Gelet hierop is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.       [appellante] heeft er in haar hogerberoepschrift op gewezen dat de termijn om te reageren op de vooraankondiging per 15 juli 2023 is verkort naar twee weken. Volgens [appellante] leidt dit ertoe dat de beslistermijnen in de voornoemde uitspraak van 23 augustus 2023 in die zin moeten worden gewijzigd dat als de Belastingdienst/Toeslagen een besluit moet nemen op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht, een nadere beslistermijn om een vooraankondiging te doen geldt van acht weken na de datum van het verweerschrift. Van deze acht weken moeten ten minste twee weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de acht weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als de dienst geen verweerschrift heeft ingediend, moet volgens [appellante] een termijn om een vooraankondiging te doen gelden van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak.
De Afdeling volgt [appellante] hierin niet, omdat de termijn voor de aanvrager om te reageren op de vooraankondiging niet van betekenis is voor de door de Afdeling vastgestelde termijnen voor het doen van de vooraankondiging.
5.       Omdat [appellante] in afwachting is van een besluit op een aanvraag en de twaalfwekentermijn na het indienen van een verweerschrift in beroep al is verstreken, zal de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen opdragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging te doen en vervolgens binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van twee weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit te nemen. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen. De Afdeling zal verder bepalen dat de dienst aan [appellante] een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.
6.       De Belastingdienst/Toeslagen moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 7 augustus 2023 in zaak nr. 23/2419, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen uiterlijk 1 juli 2024 een besluit bekend moet maken en haar een dwangsom is verschuldigd voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt;
III.      draagt de Belastingdienst/Toeslagen op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een vooraankondiging aan [appellante] te doen en vervolgens binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van twee weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op de aanvraag van [appellante] te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.      bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de onder III genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
V.       veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
809