ECLI:NL:RVS:2024:1576

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
202206043/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenrecht inzake verblijfsvergunning asiel

Op 12 september 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid besluiten genomen om de aanvragen van drie vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Hiertegen hebben de vreemdelingen op 17 oktober 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank, die deze beroepen ongegrond verklaarde. De vreemdelingen hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De zaak is behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 december 2022, waarbij de vreemdelingen werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, en de staatssecretaris door mr. D.P.A. van Laarhoven.

Tijdens de procedure heeft de Afdeling op 17 januari 2023 het onderzoek heropend in afwachting van een antwoord van het Hof van Justitie op prejudiciële vragen die eerder door de rechtbank waren gesteld. In een brief van 4 januari 2024 heeft de staatssecretaris erkend dat de overdrachtstermijn in deze zaak op 20 oktober 2022 is verstreken, en dat de vreemdelingen daarom in de nationale asielprocedure zullen worden opgenomen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geen belang meer is bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2024.

Uitspraak

202206043/1/V3.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 17 oktober 2022 in zaken nrs. NL22.18158 en NL22.18160 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 12 september 2022 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 17 oktober 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 december 2022, waar de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, advocaat te Dokkum, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. van Laarhoven, zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaak nr. 202205283/1/V3.
De Afdeling heeft partijen op 17 januari 2023 meegedeeld dat het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht is heropend in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 15 juni 2022 heeft gesteld (ECLI:NL:RBDHA:2022:5724).
Bij brief van 4 januari 2024 heeft de staatssecretaris op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdelingen hebben daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       In zijn brief van 4 januari 2024 heeft de staatssecretaris erkend dat, gelet op het arrest van het Hof van 30 maart 2023, E.N., S.S. en J.Y., ECLI:EU:C:2023:272, en de uitspraken van de Afdeling van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4197, ECLI:NL:RVS:2023:4198 en ECLI:NL:RVS:2023:4199, de overdrachtstermijn in deze zaak is verstreken op 20 oktober 2022. Ook heeft hij medegedeeld dat hij de vreemdelingen daarom zal opnemen in de nationale asielprocedure. Er bestaat dus geen onduidelijkheid meer over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van de vreemdelingen. Om die reden hebben zij geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van hun hoger beroep. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1051. Dit betekent dat de Afdeling in deze zaak ook niet zal ingaan op het arrest van het Hof van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, waarin het Hof de door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gestelde prejudiciële vragen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beantwoord. De Afdeling ziet geen aanleiding om, zoals de staatssecretaris heeft verzocht, toch belang bij het hoger beroep aan te nemen om in te kunnen gaan op genoemd arrest.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
644-985