Uitspraak
Datum uitspraak: 10 april 2024
BESTUURSRECHTSPRAAK
appellanten,
voorzitter
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, bestaande uit een Afghaanse tolk, zijn echtgenote, dochter en broer, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellanten hebben een verzoek ingediend bij de minister van Defensie om hun overkomst naar Nederland te faciliteren, omdat zij gevaar lopen in Afghanistan. Dit verzoek werd afgewezen op 28 april 2022, en het bezwaar daartegen werd op 1 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister bij de Tolkenregeling de vrijheid heeft om naar eigen inzicht te beslissen, en dat de afwijzing geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.
In hoger beroep betogen appellanten dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Tolkenregeling dezelfde bijzondere omstandigheden kent als een eerdere uitspraak van de Afdeling van 14 september 2022. De Afdeling oordeelt dat de e-mail van 28 april 2022 wel degelijk een publiekrechtelijke rechtshandeling is en dat de minister van Defensie het aangewezen bestuursorgaan is om te beslissen op de aanvraag. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en draagt de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.