ECLI:NL:RVS:2024:1425
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en verlenging aanvraag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 december 2022. De rechtbank had eerder het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken, niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast had de rechtbank het beroep tegen het besluit om de aanvraag van de vreemdeling voor verlenging van de verblijfsvergunning niet in behandeling te nemen, ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 april 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de toezending van het besluit naar het laatst bekende adres van de vreemdeling een geschikte wijze van bekendmaking is, zoals bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak bevestigt de rechtszekerheid en de toepassing van de relevante wetgeving met betrekking tot de intrekking van verblijfsvergunningen en de behandeling van aanvragen voor verlenging.