ECLI:NL:RVS:2024:127

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
202201768/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) door het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch

In deze zaak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om wijziging van haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) door het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch. Het verzoek om wijziging werd afgewezen op basis van twijfels over de echtheid en de juistheid van de overgelegde documenten. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld en onvoldoende heeft gemotiveerd. Na de tussenuitspraak heeft [appellant sub 1] een originele hukou overgelegd, die door Bureau Documenten als echt is beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de gegevens in de hukou buiten redelijke twijfel juist zijn en dat het college de wijziging van de persoonsgegevens in de brp moet doorvoeren. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de andere overgelegde documenten niet voldoende waren om de wijziging te rechtvaardigen. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen om de inschrijving van [appellant sub 1] in de brp te wijzigen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

202201768/1/A3.
Datum uitspraak: 17 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. appellant sub 1], wonend te Den Bosch,
2. het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch,
appellanten,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2021 en de uitspraak van 15 februari 2022 van die rechtbank in zaak nr. 19/3374 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2019 heeft het college het verzoek van [appellant sub 1] om wijziging van haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 14 november 2019 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 2 maart 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek in dat besluit te herstellen.
Bij brief van 18 juni 2021 heeft het college de onderbouwing van het besluit van 14 november 2019 aangevuld.
Bij uitspraak van 15 februari 2022 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 november 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen de uitspraken heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2023, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A. Diels, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. de Pagter, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. appellant sub 1] staat in de brp ingeschreven als [appellant sub 1], geboren op [geboortedatum] 1983 in He Ming, China. Zij heeft op 8 november 2018 op grond van artikel 2.58 van de Wet brp verzocht om haar persoonsgegevens te wijzigen in [naam], geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian, China. Zij heeft ook verzocht de gegevens van haar ouders in de brp op te nemen. Bij haar verzoek heeft zij de volgende documenten overgelegd:
a. een geldig Chinees paspoort, op naam van [naam], geboren op [geboortedatum] 1977, op 8 januari 2018 afgegeven door de Chinese ambassade in Den Haag;
b. een geldig verblijfsdocument op naam van [appellant sub 1], geboren op [geboortedatum] 1983, afgegeven op 16 juli 2018;
c. een notariële verklaring over de geboorte met nummer 4879, afgegeven op 20 juli 2018, gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken op 1 augustus 2018;
d. een kopie van een huishoudregistratieboekje (hierna: hukou) met nummer 800, notarieel gecertificeerd op 2 maart 2017 en gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken op 15 maart 2017;
e. een kopie van een verklaring van het Public Security Bureau (hierna: PSB-verklaring) met nummer 799 van 20 februari 2017, notarieel gecertificeerd op 2 maart 2017, gelegaliseerd door de minister van Buitenlandse Zaken;
f. een Nederlandse vertaling van een verlopen Chinese identiteitskaart, op naam van [naam], geboren op [geboortedatum] 1977, afgegeven op 30 juni 1996;
g. een op 24 september 2018 opgemaakt DNA-verwantschapsonderzoek tussen [appellant sub 1] en [persoon 1], geboren op [geboortedatum] 1945 in Zheijang en [persoon 2], geboren op [geboortedatum] 1944 in Zhejiang (hierna: verwantschapsonderzoek);
h. het rapport van eerste en nader gehoor bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND);
i. een aanbiedingsbrief van 29 juni 2007 van de IND over haar verblijfsrecht.
1.1. Het college heeft Bureau Documenten van de IND onderzoek laten doen naar de onder a, c, d, e en f genoemde documenten. De PSB-verklaring en de hukou konden niet worden beoordeeld omdat het kopieën zijn en de onderliggende documenten niet zijn verstrekt. Het paspoort, het identiteitsbewijs en de notariële verklaring over de geboorte heeft Bureau Documenten echt bevonden. Het college heeft zich in de besluiten van 26 april 2019 en 14 november 2019 op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is of de documenten op [appellant sub 1] betrekking hebben en niet onomstotelijk vaststaat dat de te wijzigen gegevens feitelijk onjuist zijn. Na de tussenuitspraak heeft [appellant sub 1] een originele hukou overgelegd, die door Bureau Documenten als echt is beoordeeld. Het college heeft zich in de nadere motivering van 18 juni 2021 op het standpunt gesteld dat geen oordeel mogelijk is over de opmaak, afgifte of inhoud van de hukou en niet duidelijk is of de gegevens in de hukou betrekking hebben op [appellant sub 1].
De uitspraken van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het paspoort, de identiteitskaart en de notariële verklaring over de geboorte echt zijn, maar niet duidelijk is of de gegevens juist zijn. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het college het besluit van 14 november 2019 onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het college had moeten onderzoeken of [appellant sub 1] zussen heeft. [appellant sub 1] heeft aangetoond dat de gegevens in de brp niet kloppen en heeft verder het verband tussen haar en de overgelegde documenten gelegd. In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college met de nadere motivering van 18 juni 2021 niet het motiveringsgebrek heeft weggenomen, omdat het college zelf onderzoek moest verrichten toen [appellant sub 1] geen identificerende stukken van de zus had overgelegd. De rechtbank heeft in de einduitspraak het standpunt van het college in de brief van 18 juni 2021 gevolgd dat [appellant sub 1] met de overgelegde originele hukou niet heeft aangetoond welke van de twee dochters van [persoon 1] en [persoon 2] zij is. Om deze reden heeft de rechtbank geoordeeld dat het college terecht het verzoek tot wijziging van de persoonsgegevens in de brp heeft afgewezen.
Hoger beroep
3. [ appellant sub 1] betoogt dat zij een afschrift van het paspoort en een identiteitskaart van haar zus aan het college heeft overgelegd en op basis daarvan, samen met het verwantschapsonderzoek, duidelijk is dat [appellant sub 1] niet de in de hukou genoemde [zus] is. Het paspoort bevat ook een pasfoto waaruit dit volgt.
3.1. Het college betoogt dat de rechtbank in de uitspraken ten onrechte heeft geoordeeld dat de onder c, d en e genoemde documenten geverifieerd zijn. De documenten zijn alleen gelegaliseerd en de inhoud is daarmee niet geverifieerd. Daarnaast betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat onduidelijk is op basis van welk onderzoek het paspoort en de identiteitskaart zijn afgegeven. Er zijn aanwijzingen om te betwijfelen dat het onderzoek voor afgifte behoorlijk en volgens de plaatselijke voorschriften is geweest. De juistheid van de documenten staat daarom niet vast volgens het college. Bovendien is een identiteitskaart geen brondocument, aldus het college. Verder betoogt het college dat het verband tussen [appellant sub 1] en de overgelegde documenten niet kan worden gelegd. De notariële verklaring over de geboorte verwijst naar het paspoort, waarvan de gegevens niet kunnen worden verwerkt in de brp. De verklaring is daarom geen brondocument. Het is ook onduidelijk welk onderzoek heeft plaatsgevonden voordat de notariële verklaring is afgegeven. Dit geldt ook voor de notariële verklaringen met nummers 799 en 800. Deze verklaringen verwijzen naar een identiteitskaart die niet is overgelegd, zodat de daarop vermelde gegevens niet kunnen worden gecontroleerd. Het is volgens het college ook onduidelijk waarom de originele PSB-verklaring niet is overgelegd, terwijl dat wel mag worden verwacht van de aanvrager. Het college betoogt daarnaast dat de originele hukou weliswaar een brondocument is, maar dat het verband tussen [appellant sub 1] en het document niet is gelegd. Er worden meerdere personen in de hukou genoemd en in de hukou staat dat de persoon [naam] in China woont, terwijl [appellant sub1] sinds 1997 onafgebroken in Nederland woont.
Beoordeling
Toetsingskader
4. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. De in artikel 2.8, tweede lid, onder a tot en met e, van de Wet brp omschreven documenten zijn brondocumenten op grond waarvan bepaalde gegevens over de burgerlijke staat mogen worden opgenomen in de brp. Om als zo’n brondocument te kunnen worden aangemerkt, moet het betreffende document voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in dat tweede lid. Dat een document een brondocument is, betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Bij het beoordelen of deze feiten moeten worden verwerkt, moet ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit Hoofdstuk 2, Afdeling 1, paragraaf 3 van de Wet brp. Zo is van belang dat uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp volgt dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en in processuele zin (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, 128). Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2285). Dit geldt ook als het door de aanvrager overgelegde geschrift een paspoort is.
4.1. Dit betekent dat in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag beantwoord moet worden of de verzoeker brondocumenten heeft weten over te leggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of aan de toetsingsmaatstaf zoals hiervoor omschreven is voldaan. Is dat het geval, dan wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.
Paspoort
5. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of het paspoort een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d van de Wet brp. De volgende vraag is welke bewijskracht toekomt aan het paspoort.
5.1. In het overgelegde paspoort worden de naam, de geboorteplaats en de geboortedatum vermeld waarover het verzoek tot opneming gaat. Het paspoort is echt bevonden door Bureau Documenten. Het college twijfelt ook niet aan de echtheid van het paspoort. Het paspoort moet in dit geval daarom worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp.
5.2. Dat een geschrift een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Zoals de Afdeling in overweging 8.6 van de hiervoor genoemde uitspraak van 4 mei 2022 heeft overwogen, volgt uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en processuele zin. Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook als het overgelegde brondocument een paspoort is. Wel geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan.
5.3. Het college heeft in het besluit van 14 november 2019 en de brief van 18 juni 2021 gemotiveerd betwist dat in dit geval kan worden uitgegaan van het uitgangspunt dat de gegevens in het paspoort juist zijn. Het college heeft concrete aanwijzingen aangevoerd op grond waarvan betwijfeld kan worden dat het onderzoek voorafgaand aan de afgifte behoorlijk heeft plaatsgevonden. Het college heeft terecht betoogd dat uit de conclusie van Bureau Documenten dat het paspoort echt is, niet volgt dat de inhoud daarvan ook juist is. Bureau Documenten heeft de inhoud van het paspoort niet beoordeeld. Het college heeft terecht gewezen op het feit dat in het paspoort staat vermeld dat dit is afgegeven op basis van een oud paspoort. Zoals de Afdeling in overweging 11.1 van de hiervoor genoemde uitspraak van 4 mei 2022 heeft overwogen, heeft een dergelijke mededeling slechts feitelijke betekenis, omdat hieruit niet kan worden afgeleid dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort ook nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de juistheid van de gegevens op het oude paspoort. [appellant sub 1] heeft het oude paspoort niet overgelegd, waardoor de gegevens op het oude paspoort niet vergeleken konden worden met de gegevens op het door [appellant sub 1] overgelegde paspoort (vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3874, onder 11). [appellant sub 1] heeft hierover verklaard dat zij het oude paspoort is verloren en dat zij daarvan aangifte heeft gedaan. Zij heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Verder strookt de stelling van [appellant sub 1] dat het paspoort is afgegeven op basis van de Chinese identiteitskaart en een Chinese antecedentenverklaring niet met de mededeling in het paspoort dat deze op basis van een oud paspoort is afgegeven. Bovendien is de Chinese identiteitskaart sinds 2013 niet meer geldig en is de foto op de identiteitskaart slecht zichtbaar. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de Chinese autoriteiten bij de afgifte van het paspoort [appellant sub 1] aan de hand van dat document hebben geïdentificeerd. Het verwantschapsonderzoek brengt in het bovenstaande geen verandering, omdat dat onderzoek slechts een verband tussen [appellant sub 1] en de personen [persoon 1] en [persoon 2] legt. Dat draagt niet bij aan de stelling van [appellant sub 1] dat zij de op het paspoort genoemde persoon [naam] is. Het verband tussen de persoon [naam] en de personen [persoon 1] en [persoon 2] blijkt daarnaast ook niet uit het paspoort zelf, omdat daarin geen oudergegevens staan vermeld.
5.4. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort behoorlijk onderzoek is verricht naar de juistheid van de op het paspoort vermelde persoonsgegevens, terwijl die bewijslast in het licht van de hierboven geschetste deugdelijk onderbouwde betwisting door het college op haar rustte. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de op het paspoort vermelde gegevens niet in de brp verwerkt kunnen worden.
Hukou
6. Na de tussenuitspraak heeft [appellant sub 1] de originele hukou alsnog overgelegd. Bureau Documenten heeft deze als echt beoordeeld. Het college merkt de originele hukou aan als brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp, maar stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] hiermee niet heeft aangetoond de persoon [naam] te zijn. Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting te kennen gegeven dat de persoon [zus] zich op 27 juni 2022 heeft gelegitimeerd in Nederland aan de hand van haar Chinese paspoort en Italiaanse verblijfsvergunning. Het is daarmee aangetoond dat [appellant sub 1] niet de op de hukou genoemde persoon [zus] is. Het college heeft evenwel twijfels geuit over het onderzoek dat heeft plaatsgevonden bij afgifte van de hukou. In de hukou staat namelijk vermeld dat de persoon [naam] in China woont, maar [appellant sub 1] woont sinds 1996 onafgebroken in Nederland. [appellant sub 1] heeft hierover bij de rechtbank en de Afdeling verklaard dat zij niet op reguliere wijze is geëmigreerd en de Chinese autoriteiten daarom niet op de hoogte zijn van haar verblijf in Nederland. Bovendien zou zij geen hukou kunnen aanleveren als zij de Chinese autoriteiten op de hoogte zou stellen van haar permanente verblijf in Nederland. Zij zou dan worden uitgeschreven uit de hukou.
6.1. [appellant sub 1] heeft met het verwantschapsonderzoek aangetoond een dochter te zijn van de personen [persoon 1] en [persoon 2]. Uit de originele hukou blijkt dat haar ouders twee dochters hebben, namelijk [naam] en [zus]. Zoals hiervoor overwogen staat vast dat [appellant sub 1] niet de persoon [zus] is. Het verband tussen [appellant sub 1] en de op de hukou genoemde persoon [naam] is daarmee gelegd. Op de zitting bij de Afdeling heeft het college zich verder op het standpunt gesteld dat uit de hukou en het verwantschapsonderzoek slechts een biologische relatie tussen [appellant sub 1] en haar ouders kan volgen. Het college zal het standpunt dat de biologische ouders van [appellant sub 1] niet haar juridische ouders zijn echter op een objectief gegeven moeten baseren. Het college heeft daarvoor geen concrete aanknopingspunten aangevoerd. De conclusie is dat buiten redelijke twijfel is dat de op de hukou vermelde persoonsgegevens juist zijn. De rechtbank heeft ten onrechte anders geoordeeld. Wat de gevolgen daarvan zijn, komt hierna aan de orde onder 9.
Identiteitskaart
7. De overgelegde identiteitskaart vermeldt de gegevens waar het verzoek om wijziging over gaat. De identiteitskaart is echt bevonden door Bureau Documenten. Het college twijfelt ook niet aan de echtheid van de identiteitskaart. De identiteitskaart moet in dit geval daarom worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp. De volgende vraag is welke bewijskracht toekomt aan de identiteitskaart.
7.1. Het college heeft in het besluit van 14 november 2019 en de brief van 18 juni 2021 echter gemotiveerd betwist dat de gegevens in de identiteitskaart juist zijn. Zo merkt het college op dat de identiteitskaart is verlopen en de foto op de identiteitskaart van slechte kwaliteit is. Hierbij is van belang dat op het moment van het verzoek tot wijziging van de persoonsgegevens meer dan 21 jaar was verstreken sinds de identiteitskaart was afgegeven. Gelet daarop voert het college terecht aan dat met een dusdanig verouderde pasfoto het moeilijk is de identiteit vast te stellen. Ook wijst het college op het feit dat het een eerste generatie identiteitskaart betreft. In het Algemeen ambtsbericht China van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 19 februari 2018 op pagina 20 staat vermeld dat dergelijke identiteitskaarten niet meer geldig zijn en een nieuwe identiteitskaart eenvoudig kan worden aangevraagd. De eerste generatie identiteitskaarten is sinds 1 januari 2013 vervangen door digitale identiteitskaarten die minder vatbaar zijn voor vervalsing. De conclusie is dat niet buiten redelijke twijfel uit de door [appellant sub 1] overgelegde identiteitskaart volgt dat de daarop vermelde gegevens juist zijn. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat die gegevens niet in de brp verwerkt kunnen worden.
Notariële verklaringen en PSB-verklaring
8. Een buiten Nederland opgemaakte akte is een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de Wet brp als deze overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en ten doel heeft tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat. Als het college gemotiveerd betwist dat een door de aanvrager overgelegd geschrift overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt, of gemotiveerd stelt dat het niet kan vaststellen of een overgelegd geschrift aan deze vereisten voldoet, moet in beginsel de aanvrager aannemelijk maken dat dit geschrift wel aan deze vereisten voldoet (zie de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 8.3).
8.1. Het college heeft in het besluit van 14 november 2019 en de nadere motivering van 18 juni 2021 gemotiveerd betwist dat de notariële verklaring over de geboorte en de notariële verklaring over de kopie van de PSB-verklaring overeenkomstig de plaatselijke voorschriften zijn opgemaakt.
8.2. De rechtbank heeft niet onderkend dat weliswaar uit het onderzoek van Bureau Documenten volgt dat de notariële verklaring over de geboorte echt is, maar dat dat niet betekent dat de inhoud daarvan ook juist is. [appellant sub 1] stelt dat die notariële verklaring is afgegeven na eigen onderzoek van de notaris bij de bevolkingsregistratie van het PSB, maar waar dat onderzoek uit heeft bestaan en welke bron daarbij is geraadpleegd, blijkt niet uit de verklaring zelf. Indien de notariële verklaring over de geboorte op basis van het paspoort is afgegeven, geldt dat daarover onder 5.3 is overwogen dat de juistheid van de gegevens in het paspoort niet vaststaat. Het college heeft gelet op het voorgaande gemotiveerd betwist dat de notariële verklaring over de geboorte een brondocument is.
8.3. Over de notariële verklaring met betrekking tot de PSB-verklaring heeft Bureau Documenten aangegeven dat de PSB-verklaring een fotokopie betreft en het onderliggende document niet is overgelegd voor onderzoek. Omdat de originele PSB-verklaring ontbreekt kon Bureau Documenten de echtheid, opmaak en afgifte van dat document niet beoordelen. Van de aanvrager kan worden verlangd dat hij de documenten in het origineel overlegt (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, onder 8.7). De PSB-verklaring is bovendien geen uittreksel van het bevolkingsregister, maar slechts een verklaring van het PSB over de gegevens van [appellant sub 1] Huamei en haar ouders. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze niet in origineel kan worden overgelegd. Daarnaast wordt in de notariële verklaring over de kopie van de PSB-verklaring verwezen naar een identiteitskaart die niet is overgelegd, zodat niet duidelijk is of de verklaringen op betrouwbare gegevens zijn gebaseerd. Het college heeft gelet op het voorgaande deugdelijk betwist dat de kopie van de PSB-verklaring samen met de notariële verklaring een brondocument is.
Slotsom
9. Gelet op hetgeen onder 6 en 6.1 is geconcludeerd is het hoger beroep gegrond. Het incidenteel hoger beroep is gegrond. De uitspraken van de rechtbank worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 14 november 2019 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
9.1. De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en daartoe het besluit van 26 april 2019 te herroepen. Zoals onder 6.1 is overwogen is de juistheid van de in de hukou vermelde gegevens die [appellant sub 1] in de brp opgenomen wil zien, buiten redelijke twijfel komen vast te staan. Nu dit brondocument van een hogere orde is dan de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving in de brp heeft plaatsgevonden, moeten de betreffende gegevens in de brp worden gewijzigd. Dat van de andere overgelegde documenten niet is komen vast te staan dat de daarop vermelde gegevens juist zijn, is niet van doorslaggevend belang, omdat één brondocument met juiste gegevens voldoende is om de gegevens in de brp te wijzigen. De Afdeling zal het college opdragen om de bestaande inschrijving binnen vier weken na verzending van deze uitspraak in de brp te wijzigen zoals hierna bepaald. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
10. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Oost­Brabant van 2 maart 2021 en 15 februari 2022 in zaak nr. 19/3374;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 14 november 2019, kenmerk MD/PDVL/BO/SPEC;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 26 april 2019, kenmerk AD00947;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. draagt het college van burgemeester en wethouders van 's- Hertogenbosch op om binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak de bestaande inschrijving van [appellant sub 1] te wijzigen in: [naam], geboren op [geboortedatum] 1977 in Ruian, China, van Chinese nationaliteit, van wie de moeder is [persoon 1], geboren op [geboortedatum] 1945, en van wie de vader is [persoon 2], geboren op [geboortedatum] 1944;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van 's- Hertogenbosch tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van 's- Hertogenbosch aan [appellant sub 1] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. C.M. Wissels
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024
190-1013